ECLI:NL:CRVB:2008:BG6267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1995 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van de maatregel korting op WW-uitkering wegens niet tijdige verlenging van inschrijving bij CWI

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de korting op haar WW-uitkering werd bevestigd. Appellante had een WW-uitkering ontvangen vanaf 7 april 2005, maar had haar registratie als werkzoekende bij het CWI niet tijdig verlengd. Dit leidde tot een korting van 20% op haar uitkering gedurende 42 weken en één dag, opgelegd door het Uwv. Na bezwaar werd deze korting gematigd naar 10%. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van de noodzaak om haar registratie te verlengen en dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op haar werkbriefjes. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante wist of had moeten weten dat haar registratie een beperkte geldigheidsduur had en dat zij tijdig moest verlengen. De Raad bevestigde dat het Uwv zijn eigen aandeel in de duur van de overtreding had verdisconteerd en dat de gematigde maatregel van 10% niet onevenredig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

07/1995 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2007, 06/4334 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brief van 28 mei 2008 en bij een brief binnengekomen op 8 augustus 2008 vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingezonden.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot H.J. Fiesler. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Het Uwv heeft appellante met ingang van 7 april 2005 een WW-uitkering toegekend. Appellante heeft zich op 11 april 2005 bij het CWI laten registreren als werkzoekende. Deze registratie liep tot 30 juni 2005 en is door appellante niet verlengd. Op 20 april 2006 is het Uwv hiervan op de hoogte gekomen. Op 25 april 2006 heeft appellante zich opnieuw laten registreren als werkzoekende. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het Uwv het uitkeringspercentage van de WW-uitkering van appellante gekort met 20% gedurende 42 weken en één dag omdat appellante de op haar ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW rustende verplichting om zich als werkzoekende bij het CWI te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen niet of niet behoorlijk is nagekomen.
2.2. Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 3 augustus 2006 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering van appellante gedurende 42 weken en één dag wordt gekort met 10%.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij er door het CWI noch het Uwv op is gewezen dat zij haar registratie als werkzoekende moest verlengen. Appellante heeft volgens haar zeggen na het eerste contact met het CWI waarbij zij zich als werkzoekende heeft laten registreren, nooit meer iets gehoord van het CWI noch een bewijs van haar registratie ontvangen. Het CWI is evenmin zijn toezegging nagekomen om haar een folder toe te sturen met informatie over de gang van zaken met betrekking tot die registratie. Appellante meent dan ook dat de door haar begane overtreding haar niet kan worden verweten. Appellante heeft verder gesteld dat het Uwv niet adequaat heeft gereageerd op de door haar ingediende werkbriefjes door pas na bijna tien maanden te ontdekken dat zij de registratie als werkzoekende niet tijdig had verlengd. Hierdoor is de korting zodanig opgelopen dat sprake is van een disproportionele maatregel.
5. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de werknemer de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW opgenomen verplichting om zich als werkzoekende bij het CWI te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen niet of niet behoorlijk is nagekomen. Op grond van artikel 27, vierde lid, van de WW wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden en wordt van het opleggen van een maatregel in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.In het Maatregelenbesluit UWV zijn nadere regels gegeven over de hoogte van de op te leggen maatregel. In geval van overtreding van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW met een periode van meer dan 112 kalenderdagen bedraagt de maatregel ingevolge artikel 3, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit UWV een korting van 20% op het uitkeringspercentage over de te late termijn. Indien de mate van verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft bedraagt het kortingspercentage 10%.
5.2. Appellante heeft niet bestreden dat zij van 1 juli 2005 tot en met 24 april 2006 niet als werkzoekende was geregistreerd bij het CWI en dat zij daarmee de op haar ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW rustende verplichting niet is nagekomen. In geschil is of het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 27, vierde lid, van de WW, in welk kader met name de vraag aan de orde is of appellante een verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet nakomen van de verplichting tot verlenging van haar registratie als werkzoekende en, zo ja, of de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de ernst van die gedraging en de mate waarin appellante de gedraging verweten kan worden.
5.3. Naar het oordeel van de Raad wist appellante of had zij kunnen weten dat haar registratie bij het CWI een beperkte geldigheidsduur had en tijdig verlengd moest worden. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW. Ook uit de werkbriefjes, waarop steeds werd gevraagd naar de einddatum van de registratie als werkzoekende, had appellante kunnen afleiden dat die registratie een beperkte geldigheidsduur had. Appellante had bovendien contact kunnen opnemen met het CWI toen zij de toegezegde folder niet ontving. De keuze van appellante om op de werkbriefjes bij de vraag naar de einddatum van de registratie als werkzoekende telkens een zelf gekozen datum in te vullen, te weten die van de laatste dag van de periode waarop het werkbriefje betrekking had of die van een aantal dagen daarna, moet dan ook geheel voor haar risico komen.
5.4. Ten aanzien van de vraag of de bij het bestreden besluit gematigde maatregel, inhoudende een korting van het uitkeringspercentage van de WW-uitkering van appellante met 10% gedurende 42 weken en één dag, is afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin appellante de gedraging verweten kan worden, overweegt de Raad dat het Uwv in de lange duur dat de controle op de werkbiefjes niet effectief is geweest, terecht aanleiding heeft gevonden om de opgelegde maatregel te matigen van 20% naar 10%. De Raad is van oordeel dat het Uwv hiermee in voldoende mate zijn eigen aandeel in de duur van de overtreding heeft verdisconteerd, zodat de bij het bestreden besluit opgelegde maatregel niet onevenredig kan worden genoemd.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW