ECLI:NL:CRVB:2008:BG6192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WAO-uitkering en de rol van de rechtbank in het voorzien in de zaak
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene. De Raad heeft op 21 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006. De rechtbank had in haar uitspraak zelf in de zaak voorzien, wat door appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als onterecht werd bestempeld. Appellant stelde dat niet alle relevante feiten en omstandigheden voorhanden waren om een juiste beslissing te nemen. Dit werd onderbouwd met een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Z. Eggink, waarin werd gesteld dat betrokkene per 19 oktober 2004 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt was.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2008 heeft appellant betoogd dat de rechtbank niet had mogen besluiten om zelf in de zaak te voorzien, omdat dit tot een onjuist resultaat leidde. De Raad heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank inderdaad niet alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen. Hierdoor kon de rechtbank niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat haar uitspraak in de plaats zou treden van het vernietigde besluit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet nemen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de feiten en omstandigheden in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het proces.