ECLI:NL:CRVB:2008:BG6192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-591 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de rol van de rechtbank in het voorzien in de zaak

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene. De Raad heeft op 21 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006. De rechtbank had in haar uitspraak zelf in de zaak voorzien, wat door appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als onterecht werd bestempeld. Appellant stelde dat niet alle relevante feiten en omstandigheden voorhanden waren om een juiste beslissing te nemen. Dit werd onderbouwd met een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Z. Eggink, waarin werd gesteld dat betrokkene per 19 oktober 2004 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2008 heeft appellant betoogd dat de rechtbank niet had mogen besluiten om zelf in de zaak te voorzien, omdat dit tot een onjuist resultaat leidde. De Raad heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank inderdaad niet alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen. Hierdoor kon de rechtbank niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat haar uitspraak in de plaats zou treden van het vernietigde besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet nemen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de feiten en omstandigheden in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het proces.

Uitspraak

07/591 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006, 06/1912 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 21 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M. Diekema. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vernietigd het besluit van appellant van 27 februari 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij appellant heeft gehandhaafd zijn besluit van 22 december 2004. Bij dat laatste besluit heeft appellant de WAO-uitkering van betrokkene per 19 oktober 2004 (einde wachttijd) gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het beroep op medische en arbeidskundige gronden gegrond verklaard dient te worden. Gelet op de aanwezige informatie en rekening houdend met de eerdere procedures en het daarmee gepaard gaande tijdsverloop, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 oktober 2004 wordt vastgesteld op 45 tot 55%.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Appellant heeft erop gewezen dat niet alle relevante feiten en omstandigheden voor het nemen van een juiste beslissing voorhanden waren. Dat deze toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot een onjuist resultaat heeft geleid, onderbouwt appellant met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Z. Eggink van 16 januari 2007. Betrokkene dient per 19 oktober 2004 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt te worden beschouwd in het kader van de WAO, aldus appellant.
2.2. Ter zitting van de Raad is nog aangevoerd dat appellant bezwaar zou hebben gemaakt indien de rechtbank de mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank aan de orde zou hebben gesteld. Appellant zou er zeker voor hebben gepleit in de gelegenheid te worden gesteld een nader onderzoek in te stellen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.1. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep doel treft. Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb geeft de rechtbank de mogelijkheid om, als zij het beroep gegrond verklaart, het bestuursorgaan op te dragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak, dan wel te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de mogelijkheid die dit artikel biedt om zelf in de zaak te voorzien, door een besluit te nemen dat in de plaats komt van het vernietigde besluit. De Raad verenigt zich met de visie van appellant dat in het dossier niet alle relevante feiten en omstandigheden voor het nemen van een juiste beslissing voorhanden waren. Reeds hierom kon de rechtbank niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat haar uitspraak in de plaats zou treden van het vernietigde besluit.
3.2. De aangevallen uitspraak dient mitsdien te worden vernietigd en appellant dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene.
3.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene neemt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
JL