ECLI:NL:CRVB:2008:BG6177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en het recht om te worden gehoord
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellant, die eerder was uitgevallen wegens rugklachten, heeft zijn uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een verzoek om herziening, waarbij hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen, heeft hij een onderzoek ondergaan door de verzekeringsarts A.M. van den Berg-Vos. Deze concludeerde dat appellant beperkingen had als gevolg van hart-, rug- en beenklachten, maar dat hij nog steeds geschikt was voor bepaalde functies. De arbeidsdeskundige F. Slijm bevestigde deze conclusie en handhaafde de mate van arbeidsongeschiktheid.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij niet is gehoord en dat de bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij opnieuw stelde dat hij niet is gehoord en dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het feit dat appellant niet is gehoord, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De Raad stelt vast dat appellant uitdrukkelijk heeft aangegeven alleen gehoord te willen worden in aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts, en dat het Uwv op basis van de beschikbare medische gegevens heeft kunnen concluderen dat een hoorzitting niet noodzakelijk was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, en concludeert dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.