ECLI:NL:CRVB:2008:BG5998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1059 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering en medische geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het bezwaar van appellante tegen de weigering van een WAZ-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als zelfstandig ondernemer werkzaam was, had zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege rugklachten. Het Uwv had in een eerder besluit vastgesteld dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was, en dat zij medisch gezien geschikt was voor bepaalde functies. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar lichamelijke en psychische klachten ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen, en dat er een medische urenbeperking zou moeten worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2008 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende medische onderbouwing had voor zijn standpunt en dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies medisch gezien geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak terecht ongegrond had verklaard, maar dat er aanleiding was om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand. De proceskosten werden begroot op € 442,70, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 142,- diende te vergoeden.

Uitspraak

07/1059 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2007, 06/206 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was, laatstelijk gedurende 30 uur per week, samen met haar echtgenoot werkzaam als zelfstandig ondernemer SRV-handel.
Met ingang van 11 januari 2004 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld in verband met rugklachten.
1.2. Bij besluit van 22 december 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 maart 2005, waarbij is geweigerd aan haar per 9 januari 2005 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, onder overweging dat zij per die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Blijkens de gedingstukken ligt aan het bestreden besluit ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellante met lichamelijke beperkingen ten gevolge van rug- en knieklachten - als neergelegd in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) - geschikt is voor het vervullen van functies waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellante aan dat zij lichamelijk en psychisch ernstig beperkt is ten gevolge van lichamelijke klachten en vermoeidheidsklachten, ontstaan door overbelasting ten gevolge van ziekte van haar echtgenoot. Appellante stelt zich in het bijzonder op het standpunt dat haar chronische pijnklachten leiden tot een medische urenbeperking alsmede tot beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de FML.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet evenals de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de aard, ernst en omvang van de beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit kan worden gedragen door de rapporten van de arts R.H. Schaafsma en de bezwaarverzekeringsartsen J. Miedema en N. Visser. Met de beperkingen die voortvloeien uit de chronische pijnklachten is in de FML voldoende rekening gehouden. Het rapport van de primaire arts Schaafsma geeft geen aanwijzingen voor persoonlijk en/of sociaal disfunctioneren op de hier in geding zijnde datum, noch in de bevindingen bij anamnese noch bij het verrichte onderzoek. Het is de Raad ook niet gebleken dat appellante voorafgaand aan de procedure in hoger beroep melding heeft gemaakt van een vermindering van de psychische belastbaarheid op de hier in geding zijnde datum.
De bezwaarverzekeringsarts Visser heeft in haar rapport van 23 september 2008 voorts genoegzaam gemotiveerd dat er geen medische noodzaak bestaat tot het, naast de gestelde fysieke beperkingen, additioneel aannemen van een urenbeperking.
In de namens appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens van de huisarts H. Prak d.d. 10 mei 2007 en de revalidatieartsen B. Hogerdijk d.d. 10 mei 2007 en H.R. Schiphorst Preuper d.dis 31 mei 2007, 15 juni 2006, 21 september 2005, 20 mei 2005, 13 mei 2005 en 27 april 2005 heeft de Raad geen objectief medisch inhoudelijke onderbouwing gevonden voor het oordeel dat appellante op de datum in geding in enig opzicht meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van de GZ-psycholoog M.J.A. Folkers kan evenmin afdoen aan de juistheid van de medische grondslag omdat deze rapportage louter ziet op de medische toestand van appellantes echtgenoot en geen gegevens bevat omtrent de gezondheidstoestand van appellante.
4.2 De Raad overweegt vervolgens dat noch gesteld, noch gebleken is, dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de vastgestelde en hiervoor niet onjuist bevonden FML te buiten gaan. Appellante moet dan ook in staat worden geacht tot het verrichten van de aan die functies verbonden werkzaamheden.
Nu - zoals ook het Uwv ter zitting heeft aangegeven - pas in hoger beroep door middel van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 juni 2007 op een wijze die voldoet aan de uit de jurisprudentie van de Raad voortvloeiende eisen, is toegelicht dat appellante de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies medisch gezien kan uitoefenen zal de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand worden gelaten.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 120,70 voor kosten verbonden aan het inwinnen van informatie bij de huisarts en de revalidatieartsen Hogerdijk en Schiphorst Preuper, in totaal € 442,70. Aangezien er in hoger beroep een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, wordt dit bedrag betaald aan de griffier van de Raad. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 442,70, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
JL