als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Naam verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 februari 2008, 06/4397 en 06/4766 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding in hoger beroep tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
Namens verzoekster is door E.J.L. van Dal verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 februari 2008, 06/4397 en 06/4766 WAO.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van de kant van verzoekster zijn diverse nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft desgevraagd door de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008.
Namens verzoekster is verschenen Van Dal, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn.
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of van de zijde van verzoekster gronden zijn aangevoerd die tot herziening van de uitspraak van de Raad van 1 februari 2008, 06/4397 en 06/4766 WAO kunnen leiden.
2. In de uitspraak waarvan herziening is verzocht, is de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2006, 05/4118, (deels) bevestigd en is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 oktober 2005 geheel in stand blijven. Bij dat besluit heeft het Uwv – ter uitvoering van een eerdere uitspraak van de rechtbank – de bezwaren van verzoekster gericht tegen het besluit van 1 december 2003 wederom ongegrond verklaard. Bij het besluit van 1 december 2003 was aan verzoekster ingaande 5 november 2003 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster per 5 november 2003 minder dan 15% bedroeg.
3.1. Namens verzoekster is aangevoerd dat de Raad in zijn uitspraak van 1 februari 2008 ten onrechte de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2006 niet heeft beoordeeld. Voorts is het volgende gesteld: de Raad heeft ten onrechte nagelaten een expertise te laten verrichten; er is ten onrechte geen financiële vergoeding toegekend; ten onrechte is het oordeel van 29 augustus 2003 van de verzekeringsarts van het Uwv gevolgd; de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij haar uitspraak van 22 juni 2005 ten onrechte nagelaten een expertise te laten uitbrengen. Namens verzoekster is gewezen op een rapport van psychiater G.I.J.M. ter Braak van 27 december 2007 waaruit blijkt dat verzoekster lijdt aan een bipolaire stoornis.
3.2. Het Uwv heeft in verweer aangevoerd dat namens verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd die zouden moeten leiden tot herziening van de uitspraak van 1 februari 2008 van de Raad.
3.3.1. Uit de onderzoeksrapporten van 27 maart 2008 en 7 april 2008 van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat vanaf 1 oktober 2005 ten aanzien van verzoekster alsnog wordt aangenomen dat zij geen duurzame benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. Inmiddels is aan verzoekster bij besluit van 14 mei 2008 ingaande 30 oktober 2005 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.3.2. Namens verzoekster is gewezen op het feit dat het Uwv in de in 3.3.1 bedoelde rapporten van mening is dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van dezelfde ziekteoorzaak en dat om die reden de weigering van de WAO-uitkering ingaande 5 november 2003 onterecht is geweest.
3.3.3. Uit de door Van Dal ingediende stukken blijkt van een verslechtering van de medische toestand van verzoekster eind 2005 en van een opname in februari 2006 in een psychiatrische inrichting; vanaf mei 2006 was sprake van een gedwongen opname.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2. Volgens - ook bij verzoekster bekende - vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld zijn immers op een eerder verzoek van een verzoekster ten aanzien van een andere uitspraak van de Raad bestrekking hebbende uitspraak van 29 augustus 2007 (LJN BB 4158) is het - bijzondere - rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, als in 4.1 bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.3. Om de in 4.2 genoemde reden kan verzoeksters grief dat noch de rechtbank noch de Raad aanleiding heeft gezien een medisch deskundige in te schakelen, leiden tot herziening van de uitspraak van de Raad. Meer in het algemeen kan een vermeende onjuiste rechtsopvatting niet dienen als grond voor een herziening, zoals de Raad reeds oordeelde in zijn uitspraak van 19 november 1998, LJN ZB8180.
4.4. De brief van 27 december 2007 van psychiater Ter Braak kan op zich als een nieuw feit als bedoeld in overweging 4.1 worden gezien, maar deze brief betreft, gelet op de inhoud, slechts een andere kwalificatie van reeds bekende medische gegevens zodat deze informatie, ware zij bekend geweest bij de Raad vóór de uitspraak, niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
4.5. De toename van de medische beperkingen van verzoekster vanaf eind 2005 en de opname in een psychiatrische inrichting vormen, reeds omdat zij bekend waren bij verzoekster vóór de uitspraak van de Raad van 1 februari 2008, geen nieuwe feiten als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
4.6. Dat het Uwv ingaande 30 oktober 2005 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% heeft toegekend is, nu het desbetreffende besluit dateert van na de uitspraak van 1 februari 2008, eveneens geen nieuw feit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
5. Uit 4.1 t/m 4.6 vloeit voort dat de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 1 februari 2008 moet afwijzen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.