ECLI:NL:CRVB:2008:BG5444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4827 WAO + 08-919 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na whiplashklachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die als gevolg van nekklachten door een auto-ongeluk arbeidsongeschikt is geraakt. Appellante heeft vanaf 30 mei 2002 een WAO-uitkering ontvangen, aanvankelijk vastgesteld op 45 tot 55% en later op 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Assen, die haar eerdere beroepen ongegrond verklaarden. De Raad heeft de zaak op 7 november 2008 behandeld en zich geconcentreerd op de geschiktheid van de functies die aan appellante zijn voorgehouden door het Uwv.

De Raad overweegt dat de voorgehouden functies geen complexe taken vereisen die een zware mentale inspanning van appellante zouden vergen. De verzekeringsarts heeft op basis van anamnese en eigen onderzoek beperkingen vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met zowel lichamelijke als cognitieve klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in bezwaar aangegeven dat er bij neurologisch onderzoek nauwelijks afwijkingen zijn en dat de klachten van appellante als mild kunnen worden gekarakteriseerd. De Raad concludeert dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening houden met de klachten van appellante.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het eerste bestreden besluit, maar vernietigt het tweede bestreden besluit wegens onvolkomen motivering. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.691,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 143,- vergoeden.

Uitspraak

06/4827 WAO en 08/919 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van 6 juli 2006 en van 10 augustus 2006, nummers 04/1167 en 06/747 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn – gevoegd – behandeld ter zitting van de Raad op 19 september 2008, waar namens appellante haar gemachtigde Beukema is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraken heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante is vanwege nekklachten (whiplash) ten gevolge van een auto-ongeluk uitgevallen voor haar werkzaamheden als vertegenwoordiger. Met ingang van 30 mei 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Ingaande 6 mei 2003 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
2.1. Het inleidend beroep in zaaknummer 06/4827 is gericht tegen het besluit van 21 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit 1) ter uitvoering van de WAO. Hierbij heeft het Uwv aangegeven zijn besluit van 2 november 2004 niet te handhaven en de aan appellante reeds eerder toegekende WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 27 juli 2004 te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.2. Het inleidend beroep in zaaknummer 08/919 is gericht tegen het besluit van 24 april 2006 (hierna: het bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2005, gegrond is verklaard en is besloten dat de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 25 december 2005 (ongewijzigd) wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.3. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante tegen de aangevallen uitspraken aangevoerd dat zij vanwege haar klachten als gevolg van het auto-ongeluk niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies gedurende een volledige werkweek te vervullen.
Met name is gewezen op de problemen van appellante met het hanteren van cognitieve vaardigheden, zich uitend in concentratie- en aandachtsproblemen, die van appellante veel energie vergen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij gewezen op informatie van de huisarts, van een neuroloog en op een neuropsychologische onderzoek, verricht door klinisch psycholoog W.D. van der Zwaag, waaruit, gelet op de daarin opgenomen testresultaten, naar de mening van appellante blijkt dat zij meer cognitieve en energetische beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen. In hoger beroep heeft appellante nog een rapportage van 5 juli 2007 van neuroloog J.U.R. Niewold overgelegd waaruit eveneens, naar de mening van appellante, blijkt dat haar beperkingen, met name met betrekking tot concentratie, aandachtsfuncties, duurbelasting en tempo, door het Uwv zijn onderschat. Vanwege deze beperkingen is appellante niet in staat de door de arbeidsdeskundige geduide functies in een volledige werkweek te vervullen.
4.1. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken spitst zich toe op het geschil dat bij het vaststellen van de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen. De Raad overweegt dat hem niet is gebleken dat de beperkingen van appellante, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, zijn onderschat. De verzekeringsarts heeft op basis van anamnese en eigen onderzoek beperkingen aangenomen in verband met whiplashklachten waarbij appellante is aangewezen op lichte werkzaamheden met afwisseling in belasting. Voorts is rekening gehouden met beperkingen van cognitieve aard, waarbij met name beperkingen in een FML zijn aangenomen vanwege concentratieproblemen, zich onder meer uitend in beperkingen op het persoonlijk functioneren. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden op grond van dossierstudie alsmede op basis van de in bezwaar overgelegde medische stukken – onder meer informatie van de huisarts, alsmede van neuroloog, prof. dr. J.B.M. Kuks en op grond van een neuropsychologisch onderzoek van 24 mei 2002 – aangegeven dat er bij neurologisch onderzoek nauwelijks afwijkingen bestaan en dat sprake is van een vrij milde postwhiplash-symptomatologie. Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML wordt overbelasting voorkomen en bestaat er, volgens de bezwaarverzekeringsarts, onvoldoende grond om een urenbeperking aan te nemen. De Raad is van oordeel dat met de beperkingen in de FML, onder meer ook de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, in voldoende mate rekening is gehouden met zowel de lichamelijke als cognitieve klachten van appellante. Met de in beroep en hoger beroep door de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer gegeven reacties op het neuropsychologisch rapport van Van der Zwaag alsmede het rapport van neuroloog Niewold, heeft deze arts naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat er geen reden bestaat om meer of zwaardere beperkingen op te nemen.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten 1 en 2 overweegt de Raad als volgt.
4.3. Het is de Raad met betrekking tot het bestreden besluit 1 niet gebleken dat – uitgaande van de vastgestelde mogelijkheden van appellante – de geduide functies niet voor haar geschikt zijn. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de voorgehouden functies geen complexe taken kennen die een dusdanige zware mentale inspanning van appellante zouden vergen, dat zij niet binnen haar mogelijkheden zouden liggen.
4.4. De aangevallen uitspraak met betrekking tot het bestreden besluit 1 komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.5. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 heeft bezwaararbeidsdeskundige L. Stiekema bij rapport van 25 september 2007 een nadere onderbouwing voor de passendheid van de geduide functies verstrekt. De Raad is van oordeel dat met die onderbouwing voldoende inzichtelijk is gemaakt dat appellante de geduide functies kan vervullen. Aangezien het Uwv die onderbouwing echter eerst ter zake van het hoger beroep heeft geleverd en derhalve eerst op dat moment een voldoende inzichtelijke onderbouwing is verstrekt, ziet de Raad aanleiding het bestreden besluit 2 wegens een onvolkomen motivering te vernietigen doch de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. In verband met het overwogene in onderdeel 4.5 ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Die kosten worden bepaald op € 322,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal derhalve € 966,-. Tevens komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van het namens appellante ingebrachte neuropsychologisch rapport en nadere informatie van Van der Zwaag ten bedrage van in totaal € 725,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met nummer 04/1167 inzake het bestreden besluit 1;
Vernietigt de aangevallen uitspraak met nummer 06/747 inzake het bestreden besluit 2;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit 2;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 2 in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.691,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL