ECLI:NL:CRVB:2008:BG5218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7244WAO+07-754WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en wijziging van arbeidsongeschiktheidsklasse na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, viel op 16 juli 2003 uit met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar op 14 juli 2004 een WAO-uitkering toe, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na bezwaar werd deze ingedeeld in de klasse van 35 tot 45%. In een later besluit van 26 januari 2007, ter uitvoering van een eerdere uitspraak, wijzigde het Uwv de arbeidsongeschiktheidsklasse naar 55 tot 65%. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij stelde dat de rechtbank de expertise van psychiater Vandecasteele ten onrechte had verworpen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad oordeelde dat de rapportages van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn en bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon de besluiten van het Uwv onderbouwden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de medische onderbouwing van het Uwv deugde en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

06/7244 WAO + 07/754 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 november 2006, 05/7930 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van 26 januari 2007 ingezonden met daarbij een rapportage van 10 januari 2007 van bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon. Bij brief van 6 maart 2007 heeft het Uwv een rapportage van 5 maart 2007 ingezonden van bezwaarverzekeringsarts
F.L. van Duijn.
Op 25 juli 2007 heeft mr. Timmer een brief van 16 juli 2007 van Parnassia Psycho-medisch centrum overgelegd. Hierop is namens het Uwv gereageerd door middel van een rapportage van 13 augustus 2007 van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster toen zij op 16 juli 2003 uitviel met psychische en lichamelijke klachten.
1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2004 aan appellante met ingang van 14 juli 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 oktober 2005 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard en appellante is met ingang van 14 juli 2004 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. Wat betreft de medische grondslag is de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan en dat bestreden besluit 1 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Wat betreft het arbeidskundige aspect is de rechtbank van oordeel dat de functie van archiefmedewerker (sbc-code 315130) om reden van de daarin voorkomende tilbelasting ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd. Aangezien met de reservefunctie telefonist, receptionist (sbc-code 315120) in verband met de reductiefactor de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% niet kan worden gehandhaafd, ziet de rechtbank aanleiding om bestreden besluit 1 te vernietigen.
3. Tegen het oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van bestreden besluit 1 is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de expertise van 9 mei 2006 van psychiater A.J.A. Vandecasteele zonder kenbare motivering heeft verworpen. Voorts stelde de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad dat de diagnose van psychiater Vandecasteele overeenkomt met de diagnose van Parnassia Psycho-medisch centrum zoals blijkt uit de brief van 16 juli 2007.
4.1. Bij het - ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen - besluit van 26 januari 2007 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante wederom gegrond verklaard. Uit het aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde rapport van bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon van 10 januari 2007 blijkt dat er na het vervallen van de functie van archiefmedewerker voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Het resultaat van deze nieuwe functieselectie is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gewijzigd in 55 tot 65%, welke wijziging in bestreden besluit 2 is vastgelegd.
4.2. De Raad stelt vast dat bestreden besluit 2 niet tegemoet komt aan het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep tegen bestreden besluit 1 dan ook geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 en om die reden in het kader van de beoordeling van het hoger beroep van appellante betrokken.
5.1.1. Wat betreft het door appellante in hoger beroep aangevochten oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van bestreden besluit 1 ziet de Raad geen aanleiding daarover een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 27 mei 2004 het medisch onderzoek heeft verricht, heeft appellante beperkt geacht ten aanzien van met name psychische klachten en rechter elleboogklachten. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn heeft appellante op 1 maart 2005 onderzocht en appellante op een aantal onderdelen meer beperkt geacht dan de verzekeringsarts. Voorts heeft hij in deze rubrieken extra beperkingen opgenomen. Van Duijn heeft op basis van zijn onderzoek een nieuwe FML opgesteld. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, is de Raad
- evenals de rechtbank - niet gebleken. Gelet op een en ander heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van bestreden besluit 1 onderschreven.
5.1.2. Met betrekking tot de grief dat de rechtbank de expertise van psychiater Vandecasteele heeft verworpen, wijst de Raad op de rapportages van bezwaarverzekeringsarts Van Duijn van 13 juli 2006 en 5 maart 2007. Daaruit volgt dat de conclusie in de expertise van Vandecasteele niet overeenkomt met de onderzoeksbevindingen en enige relatie mist met de bevindingen ten tijde van de datum in geding. De Raad kan zich verenigen met dit standpunt mede gezien de ter zitting gedane uitvoerige toelichting van het Uwv. De gemachtigde van appellante had desgevraagd geen commentaar op deze toelichting. Dat de expertise van Vandecasteele, inhoudelijk bezien, zou overeenkomen met de brief van Parnassia Psycho-medisch Centrum van 16 juli 2007, maakt dit niet anders. Deze laatste brief heeft immers alleen veronderstellenderwijs ook betrekking op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding.
5.1.3. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.2. Nu tegen bestreden besluit 2 geen andere grieven zijn ingebracht dan zoals gericht tegen besluit 1, moet het beroep voor zover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond worden verklaard.
5.3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspaak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.C.A. Wit.
MH