[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007, 06/792 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 november 2008
Namens appellant heeft drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 22 maart 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 2 februari 2005 ingetrokken, op de grond dat niet voldaan was aan de inlichtingenverplichting in de vorm van het niet meewerken aan een huisbezoek.
1.2. Bij brief van 8 juni 2005 heeft appellant verzocht om herziening van het besluit van 22 maart 2005.
1.3. Bij besluit van 28 september 2005 heeft het College het herzieningsverzoek afgewezen.
1.4. Bij besluit van 5 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en het bezwaar gericht tegen het besluit van 28 september 2005 ongegrond verklaard op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Het College heeft op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van een hoorzitting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 januari 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt allereerst aan de hand van de stukken vast dat hier nog uitsluitend ter beoordeling voorligt de door het College gehandhaafde afwijzing van het herzieningsverzoek van 8 juni 2005.
4.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.3. De Raad stelt vast dat in het herzieningsverzoek van 8 juni 2005 namens appellant is aangevoerd dat appellant geenszins heeft geweigerd om aan een onderzoek mee te werken en dat de bereidheid reeds na ommekomst van de gesprekken ten kantore van de dienst heeft bestaan. In bezwaar is namens appellant verder naar voren gebracht dat een bij appellant aanwezige psychopathisch substraat voor zijn weerzin tegen autoriteit in het algemeen en een huisbezoek in het bijzonder, mede in verband met het oorlogsverleden van de familie, evident lijkt.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust en voegt daaraan toe dat de onder 4.3 genoemde omstandigheden eerder door appellant naar voren hadden kunnen worden gebracht. Het College was dan ook bevoegd om met (overeenkomstige) toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van 8 juni 2005 af te wijzen. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Aangezien het bezwaar van appellant geen enkel aanknopingspunt bevatte om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanwezig te achten, heeft het College daartoe kunnen komen zonder eerst een hoorzitting te houden.
4.6. Hetgeen hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat de rechtbank het beroep tegen de afwijzing door het College van het herzieningsverzoek van 8 juni 2005 terecht ongegrond heeft verklaard
4.7. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. Mitsdien is er geen ruimte om het College te veroordelen tot de verzochte schadevergoeding.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.