ECLI:NL:CRVB:2008:BG4926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4240 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om plaatsing in geambieerde functie met beroep op beleidsregel loopbaanpatronen militairen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep tegen een besluit van de Commandant Koninklijke Marechaussee ongegrond had verklaard. Appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had verzocht om plaatsing in een geambieerde functie, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van artikel 3 van de Beleidsregel loopbaanpatronen militairen. De commandant bood wel een tijdelijke plaatsing aan, maar appellant wenste een langere termijn. De rechtbank oordeelde dat de commandant terecht had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregel rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2008 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de commandant werd vertegenwoordigd door een medewerker van het ministerie van Defensie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten, aangezien de commandant niet in strijd had gehandeld met de beleidsregel en er geen toezegging was gedaan aan appellant over zijn plaatsing.

De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsregel en de voorwaarden voor functievervulling in het buitenland, waarbij de Raad oordeelde dat de commandant niet gehouden was om appellant opnieuw in de geambieerde functie te plaatsen, ondanks eerdere plaatsingen. De Raad bevestigde dat de commandant had aangetoond dat de situatie van appellant verschilde van die van zijn collega’s, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opging.

Uitspraak

07/4240 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2007, 06/9325 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Koninklijke Marechaussee (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 13 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, [naam functie] bij de Koninklijke marechaussee (hierna: KMAR), is per 1 juli 2002 geplaatst bij de [naam Brigade]. Bij besluit van 23 maart 2005 is aan appellant met ingang van 1 juli 2005 de functie van [naam functie 2] bij de [naam Brigade 2] met standplaats [standplaats] (hierna: geambieerde functie) toegewezen. Deze toewijzing is bij besluit van 6 april 2005 ingetrokken vanwege een voorgenomen reorganisatie van de [naam Brigade]. De plaatsing in [naam Brigade] is vervolgens met één jaar verlengd.
1.2. Toen bleek dat de voorgenomen reorganisatie van de [naam Brigade] geen doorgang vond heeft appellant verzocht hem alsnog te plaatsen op de geambieerde functie. Dit verzoek is bij besluit van 26 juni 2006 afgewezen met een beroep op artikel 3, vijfde lid, van de Beleidsregel loopbaanpatronen militairen KMAR (hierna: beleidsregel). De commandant was wel bereid appellant voor de duur van één jaar te plaatsen in de geambieerde functie, maar appellant wenste alleen toewijzing van de geambieerde functie voor de duur van drie jaar. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juni 2006 is bij het bestreden besluit van 1 november 2006 ongegrond verklaard. Na afloop van de plaatsing in [naam Brigade] is appellant geplaatst bij de [naam Brigade 3].
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Artikel 3, vijfde lid, van de beleidsregel luidt als volgt:
“De duur van functievervulling van in het buitenland gesitueerde functies bedraagt minimaal drie jaar. Deze termijn kan maximaal met twee maal één jaar worden verlengd. Deze maximale duur functievervulling geldt onverkort ingeval van eventuele opeenvolgende buitenlandplaatsingen.”
De stelling van appellant dat deze bepaling in verband met het vierde lid van artikel 3 van de beleidsregel innerlijk tegenstrijdig is, slaagt naar het oordeel van de Raad niet.
In het artikellid zijn de uitgangspunten neergelegd van de minimale en de maximale buitenlandplaatsing. Daarbij is de maximale totale duur van de buitenlandplaatsing van vijf jaar van meer betekenis dan de minimale duur van drie jaar die geldt voor plaatsing in een functie.
3.2. In navolging van de rechtbank zijn er in dit geval ook naar het oordeel van de Raad geen bijzondere omstandigheden aanwezig die voor de commandant aanleiding zouden moeten zijn om van de beleidsregel af te wijken. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel gaat niet op, omdat er geen toezegging aan hem is gedaan dat hij, indien de reorganisatie van de [naam Brigade] geen doorgang zou vinden, alsnog in de geambieerde functie geplaatst zou worden. De commandant heeft met de eerdere plaatsing in de geambieerde functie in strijd gehandeld met artikel 3, vijfde lid, van de beleidsregel. Dat betekent echter niet dat hij gehouden is dit nadien tegenover appellant te herhalen.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de commandant heeft aangetoond dat de door appellant genoemde collega’s die voor langer dan vijf jaar in het buitenland zijn geplaatst, in situaties verkeerden die afwijken van de situatie waarin appellant verkeerde.
4. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.G. Treffers en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
HD