ECLI:NL:CRVB:2008:BG4672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-522 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na herbeoordeling door het Uwv is verlaagd naar 35 tot 45%. Appellante, die als salarisadministrateur werkte, heeft in hoger beroep gesteld dat haar beperkingen niet correct zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. Tijdens de zitting op 26 september 2008 heeft appellante zich laten bijstaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante medisch is onderzocht door J.J. Bouman, die beperkingen heeft vastgesteld, maar het Uwv concludeerde dat appellante geschikt was voor haar eigen werk. Appellante heeft in beroep en hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht en betwist dat zij geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad heeft de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen, die de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk bevestigden.

De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de belastbaarheid van appellante en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen voldoende onderbouwd zijn. De Raad heeft echter ook geconstateerd dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor haar eigen functie onvoldoende heeft gemotiveerd. Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak vernietigd en de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met terugwerkende kracht tot 27 december 2005. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.288,--.

Uitspraak

07/522 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 december 2006, 06/433 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij de SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alphen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Z. Groenenberg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is salarisadministrateur geweest en is op 31 maart 1998 uitgevallen wegens rugklachten in samenhang met klachten van astmatische en allergische aard. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 januari 2001 is deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante medisch onderzocht door J.J. Bouman, die in zijn rapport van 23 september 2005 tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van vermoeidheid, astmatische bronchitis en allergie beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige R.P.H. de Waal in zijn rapport van 26 oktober 2005 tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt is voor haar eigen werk van salarisadministrateur. Daarnaast heeft hij een zogenaamde theoretische schatting verricht, waarbij hij de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 26 oktober 2005 is appellante meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 27 december 2005 wordt ingetrokken.
1.3. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Zij is van mening dat het Uwv ten onrechte de urenbeperking heeft laten vervallen. Zij acht zich niet geschikt voor de geselecteerde functies. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij informatie van haar huisarts ingebracht.
1.4. Op 27 februari 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van Bouman heeft onderschreven. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek rapport uitgebracht. Hij is eveneens van mening dat appellante geschikt is voor haar eigen werk. Voorts heeft hij aan de hand van een theoretische schatting de mate van arbeidsongeschiktheid eveneens berekend op minder dan 15%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van
7 maart 2006 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante haar in bezwaar naar voren gebrachte gronden herhaald. Daarnaast heeft zij gesteld dat haar hand- en vingergebruik ook is beperkt. Tevens heeft zij gesteld dat het Uwv ten onrechte geen informatie bij de huisarts heeft opgevraagd.
3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant haar gronden herhaald. Voorts heeft zij nog nadere medische informatie ingebracht. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de maatmanomvang ten onrechte is gemaximeerd.
4.2. Van de zijde van het Uwv zijn in hoger beroep nog rapporten ingebracht van de bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn en de bezwaararbeidsdeskundige Limbeek. Deze laatste heeft in zijn rapport van 9 mei 2007 aangegeven dat de maatmanomvang inderdaad ten onrechte is gemaximeerd op 38 uur per week. Uitgaande van een maatmanomvang van 39 uur heeft hij op basis van de aan theoretische schatting ten grondslag gelegde functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante nader berekend op 15 tot 25%. Hij is echter tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit te herzien omdat appellante primair geschikt wordt geacht voor haar eigen werk.
4.3. Bij schrijven van 5 september 2008 is van de zijde van het Uwv een rapport van de register-arbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans ingebracht, waarin nog een nadere toelichting is gegeven op de geschiktheid van appellante voor de aan de theoretische schatting ten grondslag gelegde functies.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de belastbaarheid van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden de hem adviserende artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig is geweest. Haar stelling dat er ten tijde hier in geding tevens sprake was van beperkingen als gevolg van linkerschouderklachten heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. De Raad verwijst in dit verband naar het rapport d.d. 23 september 2005 van Bouman waaruit blijkt dat appellante tegenover hem heeft verklaard, dat zij, na een operatie, geen last meer had van haar linkerschouder. Voorts heeft de Raad in de gedingstukken geen bevestiging kunnen krijgen voor de stelling van appellante dat zij lijdt aan de auto-immuun ziekte Systemic Lupus Erythematodes (SLE). In dit verband wijst de Raad op de verklaring d.d. 15 september 2008 van de behandelend reumatoloog dr. B. Grillet, waarin staat dat appellante niet volledig voldoet aan de classificatie criteria van SLE. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante evenmin aannemelijk gemaakt dat haar overige klachten meer beperkingen veroorzaken dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat.
5.3. Uit de functieomschrijving van de functie van salarisadministrateur blijkt dat appellante in deze functie huisbezoeken moet afleggen. De stelling van appellante dat zij tijdens deze huisbezoeken in aanraking komt met stoffen, die een allergische reactie bij haar te weeg brengen, zoals rook, huisstof en parfum, is naar het oordeel van de Raad door het Uwv in onvoldoende mate weerlegd. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv de geschiktheid van appellante voor haar eigen functie dan ook in onvoldoende mate onderbouwd.
5.4. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv aan de onderhavige beëindiging van de uitkering per 27 december 2005 subsidiair een theoretische schatting ten grondslag gelegd. Deze schatting is gebaseerd op een drietal functies die naar het oordeel van de Raad geschikt zijn voor appellante, zij het dat de Raad van oordeel is dat deze geschiktheid pas in voldoende mate is gemotiveerd door middel van het in hoger beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaararbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van jurisprudentie van de Raad over de maximering van de maatmanomvang de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van voormelde geschikte functies nader berekend op 15 tot 25%. Met die berekening kan de Raad zich eveneens verenigen.
5.5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het bestreden in rechte geen stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de aan appellante toegekende uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% met ingang van 27 december 2005 wordt herzien naar een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
5.6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Herroept het besluit van 26 oktober 2005, en bepaalt dat de WAO-uitkering van appellante met ingang van 27 december 2005 wordt herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 143,-- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
TM