ECLI:NL:CRVB:2008:BG4177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2767 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische deskundigheid en urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan betrokkene, die sinds 3 april 2000 wegens rugklachten niet meer in staat was om haar werkzaamheden als juridisch secretaresse uit te voeren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv ondeugdelijk was, en dat betrokkene niet in staat was om 37,5 uur per week te werken, maar slechts tot 20 uur per week. De deskundige psychiater R. Tonneijck had deze urenbeperking vastgesteld op basis van zijn onderzoek en de aanpassingsstoornis van betrokkene.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat er geen gronden zijn voor een urenbeperking, maar de Raad heeft de conclusies van de deskundige gevolgd. De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige voldoende onderzoek heeft gedaan en dat zijn bevindingen goed onderbouwd zijn. De Raad heeft ook opgemerkt dat de aanpassingsstoornis van betrokkene, die zich uitte in extreme moeheid en rugklachten, een urenbeperking rechtvaardigt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier A.C.A. Wit.

Uitspraak

06/2767 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2006, 01/3891 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Voorts heeft aan het geding deelgenomen: [naam werkgeefster]., te Amsterdam (hierna: werkgeefster).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.A. Wilms, advocaat te Haarlem, een verweerschrift ingediend en een medische verklaring ingezonden.
Van de zijde van het Uwv is een reactie ingezonden.
Werkgeefster heeft bij schrijven van 21 april 2008 gebruik gemaakt van de door de Raad geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
De Raad heeft vragen gesteld aan de door de rechtbank als deskundige geraadpleegde psychiater R. Tonneijck, welke door deze zijn beantwoord bij schrijven van 11 juni 2008.
Van de zijde van het Uwv is hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008. Voor appellant is verschenen mr. R.A. Sowka. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.J. ten Seldam, kantoorgenoot van mr. Wilms. Van de zijde van werkgeefster is niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, op dat moment in een omvang van 37,5 uur per week werkzaam als juridisch secretaresse bij werkgeefster, is op 3 april 2000 voor die werkzaamheden uitgevallen wegens rugklachten.
1.2. Op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is geconcludeerd dat betrokkene nog volledig - met name ook: zonder urenbeperking - in staat is de eigen werkzaamheden te verrichten, waarna bij besluit van 1 mei 2001 is geweigerd betrokkene in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 2 april 2001, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.1. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2001.
De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hebben geen aanleiding gevonden de conclusies van respectievelijk de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige niet juist te achten, waarna bij besluit van 27 september 2001, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar ongegrond is verklaard.
3.1. De rechtbank heeft psychiater Tonneijck verzocht als deskundige omtrent betrokkene te rapporteren. Deze deskundige heeft betrokkene onderzocht op 3 augustus 2005. In zijn daarvan opgestelde rapportage geeft Tonneijck aan dat betrokkene vanwege haar aanpassingsstoornis met depressieve stemming per 1 april 2001 beperkingen had van energetische aard. Hij kan zich verenigen met de ten aanzien van betrokkene vastgestelde belastbaarheid, evenwel met dien verstande dat hij niet kan instemmen met het standpunt dat zij op 1 april 2001 in staat was te werken in een omvang van 37,5 uur per week, aangezien zij door haar extreme moeheid en haar rugklachten van psychogene aard energetisch beperkt was. Genoemde deskundige schat in dat betrokkene tot niet meer dan 20 uur per week arbeid in staat was. Ook tot het verrichten van de eigen werkzaamheden als juridisch secretaresse wordt zij in staat geacht, maar niet in een grotere omvang dan 20 uur per week.
3.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om de bevindingen en conclusies van de deskundige voor onjuist te houden, zodat deze worden overgenomen. De rechtbank heeft aldus geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is en het bestreden besluit derhalve niet in stand kan blijven. Aan appellant is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
4. Appellant houdt in hoger beroep, onder verwijzing naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar van 11 mei 2006 staande dat er geen gronden zijn tot het in acht nemen van een urenbeperking. Er wordt op gewezen dat geen psychopathologie in enge zin is aangetoond bij betrokkene. Deskundige Tonneijck heeft zich volgens de bezwaarverzekeringsarts zonder nadere motivering bij de visie van behandelend psychiater Marhold aangesloten, welke visie volgens collega bezwaarverzekeringsarts Hekkelman evenmin is onderbouwd.
5.1. De Raad heeft deskundige Tonneijck verzocht om commentaar op onder meer het rapport van bezwaarverzekeringsarts Hekkelman waarmee destijds van de zijde van appellant op zijn rapport was gereageerd alsmede op het bij het aanvullend beroepschrift gevoegde rapport van bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar. Daarbij heeft de Raad naar aanleiding van hetgeen ter zake door appellant naar voren is gebracht de deskundige tevens verzocht bij behandelend psychiater Marhold te informeren wanneer precies betrokkene bij hem onder behandeling was gekomen.
5.2. Bij zijn in rubriek I vermelde schrijven van 11 juni 2008 heeft Tonneijck aangeven het met de bezwaarverzekeringsartsen eens te zijn dat bij betrokkene geen ernstige psychopathologie aanwezig is, maar daarbij tevens gesteld dat zulks niet betekent dat er geen energetische beperking van toepassing is. Immers, de aanpassingsstoornis met depressieve stemming uitte zich, aldus de deskundige, bij betrokkene vooral in extreme moeheid en rugklachten van psychogene aard, die voor haar dusdanig belastend waren dat een urenbeperking aan de orde was. Informatie bij zijn collega Marhold heeft voorts uitgewezen dat betrokkene zich bij die psychiater per april 2001 had gemeld en dat de behandeling per augustus 2001 een aanvang had genomen.
5.3. In vaste jurisprudentie heeft de Raad blijk gegeven van de opvatting dat de conclusies van een onafhankelijke door de bestuursrechter geraadpleegde medisch deskundige in beginsel, bijzondere omstandigheden daargelaten, dienen te worden gevolgd.
5.4. De Raad heeft geen aanknopingspunten om niet ook in het onderhavige geval vorenomschreven hoofdregel te volgen. De Raad heeft daarbij in de eerste plaats in aanmerking genomen dat het rapport van deskundige Tonneijck blijk geeft van een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek. Gegeven de door hem bij betrokkene gestelde diagnose, die op zich van de zijde van appellant niet wordt bestreden, heeft de deskundige een urenbeperking van toepassing geacht. De Raad is van oordeel dat die urenbeperking aan de hand van relevante medische inzichten en op toereikende wijze is onderbouwd.
5.5. Voorts acht de Raad van belang dat Tonneijck na kennisname van de door appellant, bij monde van zijn bezwaarverzekeringsartsen Hekkelman en Ebbelaar op zijn rapport geleverde kritiek, zijn eerdere conclusies, met name ook die ten aanzien van de noodzaak van een urenbeperking voor betrokkene, gemotiveerd heeft staande gehouden.
5.6. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, merkt de Raad nog op dat hij appellant niet volgt in de zienswijze dat aan de verklaringen van de behandelend psychiater Marhold, waarop Tonneijck volgens appellant in het bijzonder zijn conclusies inzake een urenbeperking zou hebben gebaseerd, minder waarde toekomt omdat betrokkene eerst na de datum in geding feitelijk bij die arts onder behandeling is gekomen. Van de zijde van betrokkene is in dit verband opgemerkt dat een aandoening als de onderhavige niet plotseling ontstaat en dat ervan mag worden uitgegaan dat deze ook reeds ten tijde van de datum in geding, ook al vond er toen nog geen behandeling plaats, aanwezig was. De Raad onderschrijft die visie, nu deze toereikende steun vindt in de verschillende door psychiater Marhold omtrent betrokkene afgelegde verklaringen. Marhold geeft onder meer aan dat betrokkene, toen zij bij hem onder behandeling kwam, reeds kenmerken vertoonde van een geagiteerde depressie, met vooral concentratiestoornissen, passend bij een burnout-syndroom. Hij geeft aan dat de bij betrokkene geconstateerde ernstige burnout-symptomatologie zeker al enkele jaren - sinds 1999 - aanwezig is.
5.7. Raad deelt mitsdien het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag rust. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen dat besluit gegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. Wit.
RB