ECLI:NL:CRVB:2008:BG3929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5089 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake kwijtschelding van schuld aan het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van 11 juli 2007. Het verzoek betrof de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van een schuld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verzoeker had in zijn eerdere zaak tegen de beslissing van het Uwv van 22 november 2004, waarbij zijn verzoek om kwijtschelding van een restant schuld van € 2.269,62 was afgewezen, geen gelijk gekregen. De Raad had geoordeeld dat het Uwv niet bevoegd was om tot kwijtschelding over te gaan, omdat de verzoeker niet aan de voorwaarden voldeed, namelijk dat hij gedurende vijf jaar maandelijks het af te lossen bedrag had moeten betalen.

In het verzoek om herziening stelde de verzoeker dat hij in totaal € 3.215,75 had betaald en dus voldeed aan de aflossingsverplichting. De Raad overwoog echter dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast op basis van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten niet als nieuw konden worden aangemerkt, omdat deze al bekend waren of geen betrekking hadden op de periode in geding. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De griffier P. Boer was ook aanwezig bij de uitspraak. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/5089 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2007, 06/3811 WW,
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 juli 2007, 06/3811 WW.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Verzoeker is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben
kunnen leiden.
2.1. De uitspraak van de Raad van 11 juli 2007, waarvan herziening is verzocht, heeft betrekking op de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 mei 2006, 04/1165. In deze uitspraak is het beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van het Uwv van 22 november 2004 ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 31 augustus 2004 gehandhaafd waarbij is geweigerd om de restant schuld van verzoeker aan het Uwv ten bedrage van € 2.269,62 kwijt te schelden.
2.2. De Raad heeft in zijn uitspraak van 11 juli 2007, kort samengevat, geoordeeld dat het Uwv niet bevoegd was om met toepassing van artikel 36, tweede lid, van de Werkloos-heidswet (WW), tot kwijtschelding over te gaan, omdat appellant ten tijde van zijn verzoek om kwijtschelding niet gedurende vijf jaar maandelijks het door hem af te lossen bedrag van € 45,32 heeft betaald.
3. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift, kort samengevat, dat de uitspraak van 11 juli 2007 niet klopt omdat hij in totaal
€ 3.215,75 heeft betaald en dus ruimschoots heeft voldaan aan een aflossing van 60 termijnen van € 45,32, ofwel een bedrag van in totaal € 2.719,20. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft verzoeker een door hem gemaakte berekening overgelegd en door het Uwv verstrekte overzichten van over de jaren 2000 tot en met 2006 door hem betaalde en nog te betalen bedragen.
4.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN: AN7982, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.2. De Raad is van oordeel dat hetgeen verzoeker in zijn verzoekschrift heeft gesteld niet als feiten of omstandigheden zoals omschreven in artikel 8:88 van de Awb kan worden aangemerkt; die feiten waren of reeds bij verzoeker en de Raad bekend of hebben geen betrekking op de periode in geding. Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
HD