ECLI:NL:CRVB:2008:BG2979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor productiewerk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 20 april 2000 een WAO-uitkering ontvangt vanwege rugklachten, heeft in 2005 een besluit ontvangen van het Uwv waarin zijn uitkering per 8 mei 2005 werd ingetrokken. Het Uwv oordeelde dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om met zijn beperkingen in gangbare functies een inkomen te verwerven. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onderschreven.
Appellant is van mening dat het Uwv zijn rugklachten heeft onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn allergie- en psychische klachten. In hoger beroep heeft hij aanvullende informatie van zijn huisarts en radioloog overgelegd. Het Uwv heeft echter betoogd dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard en dat er geen reden is om de medische beoordeling te herzien.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de rugklachten van appellant en dat de aan de functies verbonden belasting binnen zijn belastbaarheid blijft. De Raad oordeelt dat de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de geselecteerde productiewerkzaamheden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008.