ECLI:NL:CRVB:2008:BG2979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6926 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor productiewerk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 20 april 2000 een WAO-uitkering ontvangt vanwege rugklachten, heeft in 2005 een besluit ontvangen van het Uwv waarin zijn uitkering per 8 mei 2005 werd ingetrokken. Het Uwv oordeelde dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om met zijn beperkingen in gangbare functies een inkomen te verwerven. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onderschreven.

Appellant is van mening dat het Uwv zijn rugklachten heeft onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn allergie- en psychische klachten. In hoger beroep heeft hij aanvullende informatie van zijn huisarts en radioloog overgelegd. Het Uwv heeft echter betoogd dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard en dat er geen reden is om de medische beoordeling te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de rugklachten van appellant en dat de aan de functies verbonden belasting binnen zijn belastbaarheid blijft. De Raad oordeelt dat de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de geselecteerde productiewerkzaamheden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008.

Uitspraak

06/6926 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2006, 05/4876 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Scheltes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant heeft op 22 april 1999 in verband met rugklachten zijn fulltime functie van productiemedewerker tuinbouw moeten staken. Hij ontvangt sinds 20 april 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 7 maart 2005 heeft het Uwv per 8 mei 2005 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 9 september 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 9 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige grondslag het besluit kunnen dragen. Appellant is van mening dat het Uwv zijn rugklachten heeft onderschat en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn allergieklachten en met zijn psychische klachten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant in hoger beroep nadere informatie van zijn huisarts en van zijn behandelend radioloog overgelegd. Appellant heeft voorts aangevoerd dat twee van de drie geduide functies voor hem niet geschikt zijn, omdat hij de Nederlandse taal niet kan lezen en omdat de functie van modinette voor hem te zwaar is.
3.2. Het Uwv heeft door inzending van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige gereageerd op de stellingen van appellant en op vragen van de Raad. Het Uwv meent dat er geen reden is een ander standpunt in te nemen en is van mening dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De verzekeringsarts J.W.A. Verheijde heeft appellant op zijn spreekuur onderzocht en voor hem arbeidsbeperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen waarbij rekening is gehouden met zijn rugklachten. De verzekeringsarts was ervan op de hoogte dat appellant al langere tijd een corset draagt en met een kruk loopt. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 6 januari 2005 blijkt ook dat appellant heeft gemeld dat hij huidklachten heeft. De bezwaarverzekeringsarts P. van der Merwe heeft vervolgens het dossier bestudeerd en geen aanleiding gezien de beperkingen bij te stellen. Ook de in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts en de radioloog van appellant vormde voor de bezwaarverzekeringsarts geen reden voor een bijstelling. De Raad kan zich vinden in de visie van de bezwaarverzekeringsarts en is van oordeel dat deze voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat voor het opnemen van meer beperkingen geen reden bestaat. Met de rugklachten van appellant is voldoende rekening gehouden en ook uit de overgelegde informatie van de huisarts en van een allergietest volgt naar de mening van de Raad niet dat zijn huidklachten en psychische klachten hem op 8 mei 2005 belemmerden om rugsparende werkzaamheden te verrichten.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad het volgende. De intrekking van de WAO-uitkering van appellant is gebaseerd op het standpunt dat hij met zijn in de FML opgenomen beperkingen nog in staat is de aan de functies van productiemedewerker industrie (SBC code 111180), textielproductenmaker (SBC code 111160) en lederbewerker (SBC code 272070) verbonden werkzaamheden te verrichten. Met rapportages van bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl heeft het Uwv gemotiveerd onderbouwd dat de aan de genoemde functies verbonden belasting binnen de belastbaarheid van appellant blijft. De Raad acht deze motivering voldoende en concludeert dat appellant in staat moet worden geacht de betreffende werkzaamheden te verrichten. Het betreft eenvoudig productiewerk, waarbij de werkinstructies vooral mondeling worden gegeven, zodat zijn gebrekkige kennis van de geschreven Nederlandse taal voor appellant geen belemmering vormt. Ook het gemis van een vooropleiding belemmert appellant niet dit werk te doen; de functies vergen opleidingsniveau 1.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 9 september 2005 terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en C.P.J. Goorden en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
CVG