[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 mei 2006, 05/1243 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008.
Namens appellant heeft mr. J.H. Abelen, werkzaam bij FNV Bouw te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapportages van de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer van 13 oktober 2006 en van de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen van 10 november 2006 overgelegd.
Namens appellant is hierop gereageerd en is een nader stuk ingezonden.
De Raad heeft de reumatoloog dr. P.M. Houtman benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft een verslag van zijn onderzoek, gedateerd 6 mei 2008, aan de Raad uitgebracht.
De bezwaarverzekeringsarts en de deskundige hebben vervolgens op elkaars standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting, kantoorgenoot van mr. Abelen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 24 november 2003 met rugklachten uitgevallen in zijn werk als scheepstimmerman voor 37,25 uur per week. Bij besluit van 16 november 2004 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 15 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per laatstgenoemde datum minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 10 juni 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 16 november 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat niet is gebleken dat het medische onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd of gebaseerd zou zijn op onjuiste medische gegevens. Met betrekking tot de arbeidskundige kant heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de geduide functies -gelet op de Functionele Mogelijkhedenlijst en de functiebeschrijvingen van de geduide functies- niet geschikt zijn te achten voor appellant en dat hij met zijn krachten en bekwaamheden op 15 november 2004 in staat moest worden geacht deze algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep is namens appellant, onder overlegging van gegevens van zijn huisarts en zijn behandelend reumatoloog, gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is volledige dagen te werken. Met betrekking tot de geduide functies heeft hij aangevoerd dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de door het Uwv gestelde voorwaarde dat na een statische activiteit de houding moet kunnen worden afgewisseld met een dynamische activiteit en dat functies in wisselende diensten niet geschikt lijken. Voorts wordt het Uwv verzocht om de overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies nader inzichtelijk te maken.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Bij zijn in rubriek I vermelde rapport van 6 mei 2008 is de deskundige Houtman tot de conclusie gekomen dat appellant op 15 november 2004 leed aan de ziekte van Bechterew en dat hij zich niet kan verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. In zijn visie zijn bepaalde beperkingen onvoldoende aangegeven, zoals tilvermogen (minder dan 10kg), hele dag kunnen zitten, vier uur kunnen staan, invloed van koude en tocht (invloed op de tendinomyogene component). Appellant dient het lopen, zitten en staan zoveel mogelijk te kunnen afwisselen, waaraan volgens de deskundige bij de geduide functies van productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel en machinaal metaalbehandelaar niet wordt voldaan. Dit standpunt heeft de deskundige Houtman, ondanks kritiek daarop van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer, tot twee keer toe, uitgebreid gemotiveerd gehandhaafd.
4.2. In ’s-Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel geïndiceerd is. De Raad is van oordeel dat in het thans voorliggende geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de conclusies van Houtman op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek berusten en overtuigend, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de omtrent appellant beschikbare medische informatie, zijn gemotiveerd.
4.3. In hetgeen bezwaarverzekeringsarts Zwemer in zijn rapportages van 30 mei 2008, 9 juli 2008 en 26 augustus 2008 heeft aangevoerd, ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om de deskundige Houtman niet te volgen. Uit de rapportage van de deskundige van 6 mei 2008 en de nadere toelichtingen van 9 juli 2008 en 24 augustus 2008 blijkt dat bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant door de bezwaarverzekeringsarts geen rekening is gehouden met de betrokkenheid van de gehele wervelkolom en dat de beperkingen ten aanzien van statische houdingen in redelijkheid meer uitgesproken zijn dan aangegeven ten aanzien van zitten, zitten tijdens werk, staan, staan tijdens werk, hoofd in bepaalde stand en afwisseling van houdingen. Nu in reactie hierop door de bezwaarverzekeringsarts geen overtuigende motivering voor de afwijkende bevindingen van de deskundige is gegeven, is de Raad van oordeel dat de voor appellant geformuleerde beperkingen niet op juiste wijze zijn vastgesteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, alsmede het bestreden besluit zelf, voor vernietiging in aanmerking komen. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant wegens verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 644,-- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- in totaal derhalve € 1288,--.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.