[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2005, 05/1378 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008.
Namens appellant heeft mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Appellant heeft een brief van zijn behandelend psychiater ingezonden, waarop de bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de psychiater prof. dr. G.F. Koerselman benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft een verslag van zijn onderzoek, gedateerd 6 april 2008, aan de Raad uitgebracht.
Het Uwv heeft hierop een reactie van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden. Namens appellant is eveneens een reactie ingezonden.
Het geding is opnieuw ter zitting behandeld op 19 september 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2.1. Appellant was laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam als bagagemedewerker op Schiphol. Op 27 december 1999 is hij uitgevallen in verband met knieklachten links en psychische klachten. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.2. Op 21 mei 2002 heeft appellant zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens psychische klachten. In verband hiermee heeft appellant een nieuwe aanvraag om een WAO-uitkering ingediend. Bij besluit van 14 mei 2003 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 18 juni 2002 een uitkering toe te kennen, op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per laatstgenoemde datum minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 15 september 2003 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 14 mei 2003 ongegrond verklaard.
1.2.3. Bij uitspraak van 16 december 2004 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 september 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak, alsmede bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 15 september 2003 in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het Uwv niet heeft gemotiveerd waarom voor appellant geen beperkingen ten aanzien van concentreren zijn aangenomen, ondanks de aanvaarding van de diagnose van de behandelend psychiater Lisei.
1.3. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 7 januari 2005 een nieuw besluit op bezwaar (het bestreden besluit) genomen, waarbij de bezwaren van appellant wederom ongegrond zijn verklaard. Onder verwijzing naar een rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 30 december 2004 is daarbij gemotiveerd aangegeven waarom geen reden aanwezig wordt geacht (alsnog) een beperking op het punt van concentreren aan te nemen. Op grond hiervan heeft het Uwv de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit van 14 mei 2003 gehandhaafd en appellant onveranderd minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAO.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 18 juni 2002 en dat hij op deze datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten, die daarmee in overeenstemming is. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak heeft de rechtbank overwogen dat appellant met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd.
3. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat bij de medische beoordeling voorbijgegaan is aan de verstrekte informatie van de hem behandelend psychiater. Omdat de beperkingen die voortvloeien uit zijn psychische stoornis volgens hem door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderschat, zou inschakeling van een deskundige noodzakelijk zijn.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan het bij rapport van 6 april 2008 gegeven advies van de door de Raad geraadpleegde deskundige psychiater Koerselman, die zich kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts weergegeven belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 24 maart 2003 c.q. 22 augustus 2003, die een reële weergave bevat van de beperkingen die voor appellant op de datum in geding voortvloeien uit zijn psychische stoornis. Deze deskundige acht appellant in principe in staat de functies te vervullen die met het belastbaarheidsprofiel in overeenstemming zijn. In ’s-Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel geïndiceerd is. De Raad is van oordeel dat in het thans voorliggende geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de conclusies van Koerselman op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek berusten en overtuigend, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de omtrent appellant beschikbare medische informatie, zijn gemotiveerd. Nu in reactie hierop door appellant geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, is de Raad van oordeel dat de voor appellant geformuleerde beperkingen juist zijn vastgesteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4.2. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en gelet op het rapport van psychiater Koerselman, evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust en dat derhalve de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Dat leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.