[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 april 2006, 05/1119 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2008
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nog een nader stuk aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door [v/d W.]. [B.], die door de Raad als derde-belanghebbende in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen, is niet verschenen.
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante is gehuwd geweest met [B.] (hierna: [B.]). Ten behoeve van hun kinderen [D.] [G.], geboren [in] 1990 en [L.] [B.], geboren [in] 1992, ontving appellante kinderbijslag. Bij beschikking van 12 september 2001 heeft de rechtbank Zwolle tussen [B.] en appellante de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is als nevenvoorziening een co-ouderschapsregeling vastgesteld met betrekking tot de verdeling van de zorg voor de minderjarige kinderen.
1.3. Bij brief van 29 januari 2003 heeft [B.] de Svb verzocht hem met terugwerkende kracht de helft van de kinderbijslag toe te kennen, aangezien hij en appellante sinds zij medio 1999 besloten gescheiden te gaan leven en wonen, beiden de verdere opvoeding van de kinderen op zich hebben genomen met inachtneming van een co-ouderschapsregeling en een 50/50 omgangsregeling.
1.4. Bij besluit van 17 november 2003 heeft de Svb aan [B.] medegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag, omdat de kinderen grotendeels (vier tot zeven nachten per week) in het huishouden van appellante verblijven. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.5. Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de Svb [B.] naar aanleiding van een verzoek om herziening bericht dat hij geen nieuwe feiten heeft aangedragen die kunnen leiden tot herziening van het besluit van 17 november 2003. Nu de kinderen grotendeels bij de moeder verblijven is geen sprake van een co-ouderschapsregeling als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.6. Bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2005 is het bezwaar van [B.] gegrond verklaard en heeft hij alsnog recht gekregen op de helft van de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2003. De Svb heeft hieraan de motivering ten grondslag gelegd, dat de in de beschikking van de rechtbank Zwolle van 12 september 2001 opgenomen co-ouderschapsregeling kan worden aangemerkt als een overeenkomst in de zin van artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag of daarmee kan worden gelijkgesteld.
1.7. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft de Svb appellante medegedeeld dat aan haar met ingang van het vierde kwartaal van 2004 de helft van de kinderbijslag voor [D.] en [L.] zal worden uitbetaald.
1.8. Bij besluit op bezwaar van 21 juni 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 februari 2005 gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op de terugwerkende kracht van de herziening en ongegrond voor het overige, dat wil zeggen met ingang van het eerste kwartaal van 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juni 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet valt in te zien waarom hetgeen in de echtscheidingsbeschikking van 12 september 2001 omtrent het co-ouderschap is opgenomen niet met een privaatrechtelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag kan worden gelijkgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 5a van het Samenloopbesluit.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde co-ouderschapsregeling kan worden gelijkgesteld met een overeenkomst. Tussen [B.] en haar is immers geen sprake van wilsovereenstemming met betrekking tot de verdeling van de zorg voor de kinderen en de daaraan gekoppelde kosten van het onderhoud. De bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde regeling betreft uitsluitend een verdeling van de zorg, inhoudende hoeveel nachten de kinderen bij [B.] respectievelijk bij haar verblijven. Appellante stelt zich voorts op het standpunt dat niet voldaan is aan het in artikel 5a van het Samenloopbesluit opgenomen vereiste, dat [B.] en zij de kinderen overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden, aangezien zij steeds het merendeel van de kosten heeft gedragen.
De Svb onderschrijft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toepassing van artikel 5a van het Samenloopbesluit. Hij acht het daarnaast zeer wel aannemelijk dat de met de dagelijkse zorg gepaard gaande kosten gedragen worden door de persoon bij wie de kinderen op dat moment verblijven. Dat appellante en haar ex-echtgenoot van mening verschillen over de vraag voor wiens rekening de kosten moeten komen van onder andere de ziektekostenverzekering, schoolgelden, sportactiviteiten e.d. impliceert in de visie van de Svb niet dat geen sprake zou zijn van een in overwegend gelijke mate verzorgen en onderhouden van de kinderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad is tussen partijen in geschil de vraag of de Svb op goede gronden heeft besloten aan appellante met ingang van het eerste kwartaal van 2005 ten behoeve van de kinderen [D.] en [L.] de helft van de kinderbijslag uit te betalen.
4.2. Artikel 5a van het Samenloopbesluit luidt als volgt:
“1. Indien twee personen op basis van een overeenkomst een kind overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden, zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen, de kinderbijslag waarop één van deze personen voor dit kind recht heeft, gelijk verdeeld betaald aan deze personen terwijl de kinderbijslag waarop de andere persoon recht heeft, niet wordt uitbetaald.
2. Indien twee of meer personen recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind en niet duidelijk is tot wiens huishouden het kind behoort, wordt, tenzij duidelijk is wat deze personen daarover zijn overeengekomen, de kinderbijslag waarop één van deze personen voor dit kind recht heeft, gelijkelijk verdeeld over de huishoudens waartoe deze personen behoren en uitbetaald aan één persoon per huishouden terwijl de kinderbijslag waarop de andere personen recht hebben, niet wordt uitbetaald.”
4.3. Bij de echtscheidingsbeschikking van 12 september 2001 is als verdeling van de zorg voor de minderjarige kinderen van appellante en [B.] een co-ouderschapsregeling vastgesteld, inhoudende dat:
-de minderjarige [D.] van zaterdagavond 17.00 uur à 17.30 uur tot en met woensdagmiddag bij appellante verblijft;
-de minderjarige [L.] van zaterdagavond van 17.00 uur à 17.30 uur tot en met donderdagochtend bij appellante verblijft;
-de minderjarigen de overige dagen bij [B.] verblijven.
4.4. De Raad constateert dat deze regeling alleen ziet op de verdeling van de zorg en uitsluitend betrekking heeft op de tijden, waarop de kinderen bij respectievelijk appellante en [B.] verblijven. Omtrent de verdeling van de kosten van het onderhoud zijn kennelijk geen afspraken gemaakt. Aangenomen kan worden dat de ouders de kosten die aan het verblijf van de kinderen verbonden zijn, ieder voor hun eigen rekening nemen. Appellante heeft echter bij herhaling gesteld dat de overige kosten voor verzorging en opvoeding van de kinderen, zoals de ziektekostenverzekering, schoolgelden, ouderbijdragen en sport- en muziekactiviteiten, door haar worden betaald. Door [B.] is deze stelling niet weersproken.
4.5. Naar het oordeel van de Raad kan de door de rechtbank op 12 september 2001 vastgestelde co-ouderschapsregeling op grond van de thans bekende gegevens niet worden gelijkgesteld met een overeenkomst, waarbij twee personen een kind overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden, zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van het Samenloopbesluit kinderbijslag.
4.6. Dit houdt in dat de Svb het besluit van 21 juni 2005 ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 5a van het Samenloopbesluit en dat appellante met ingang van het eerste kwartaal van 2005 onverkort recht had op de volledige kinderbijslag, omdat de kinderen grotendeels (minimaal vier nachten per week) bij haar verbleven.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.