ECLI:NL:CRVB:2008:BG1708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4540 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om prestatiebeurs bij bijzondere medische omstandigheden voor tempobeursstudenten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de IB-Groep om zijn verzoek om een prestatiebeurs af te wijzen. De appellant had op 31 augustus 2005 een verzoek ingediend voor een prestatiebeurs vanwege bijzondere omstandigheden die voortvloeiden uit medische problemen van structurele aard. De IB-Groep heeft dit verzoek op 9 februari 2006 afgewezen, met de reden dat de voorziening voor prestatiebeurzen niet van toepassing is op tempobeursstudenten. De rechtbank Zutphen heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij inmiddels een Wajong-uitkering heeft gekregen en dat hij pas later op de hoogte was van zijn psychische aandoening. Hij stelde dat hij ook tijdens de periode dat de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing was, nog studeerde. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten bevatten die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad benadrukte dat de appellant als tempobeursstudent onder de regeling van de tempobeurs valt en dat artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op hem van toepassing is.

De Raad concludeerde dat de appellant zich in geval van bijzondere omstandigheden tot zijn onderwijsinstelling had kunnen wenden, wat hij ook had gedaan, maar dat zijn verzoek door de instelling was afgewezen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

07/4540 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2007, 06/1281(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008.
Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 31 augustus 2005 een verzoek gedaan om een voorziening prestatiebeurs bij bijzondere omstandigheden in verband met medische omstandigheden van structurele aard.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2006 heeft de IB-Groep dit verzoek afgewezen onder overweging dat de voorziening prestatiebeurs niet geldt voor tempobeursstudenten.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 31 maart 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is er op gewezen dat voor tempobeursstudenten bij uitsluiting een beroep open staat op het afstudeerfonds bij de instelling van onderwijs. Bij verweerschrift heeft de IB-Groep aangegeven dat toepassing van de hardheidsclausule niet is aangewezen omdat dat oneigenlijk gebruik van de regeling zou zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard omdat de IB-Groep zich in dat besluit niet heeft uitgelaten over de (mogelijke) toepassing van de hardheidsclausule. Omdat de IB-Groep daar bij het verweerschrift wel op is ingegaan en het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3. Appellant is het er niet mee eens dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij heeft in hoger beroep aangegeven dat inmiddels een Wajong-uitkering aan hem is toegekend en dat pas later is gebleken van zijn psychische aandoening. Hij heeft er voorts op gewezen dat hij ook in de periode dat de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) al van toepassing was nog studeerde.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank ter zake. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2. Dat appellant ook nog studeerde toen de WSF 2000 al gold maakt niet dat op zijn situatie artikel 5.16 van die wet van toepassing is. Aangezien appellant tempobeurs- student is, blijven de regeling van de tempobeurs en artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) op hem van toepassing.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 7.51 van laatstgenoemde wet kon appellant zich in geval van bijzondere omstandigheden wenden tot zijn onderwijsinstelling, zoals hij inmiddels ook gedaan heeft. Dat zijn verzoek door de onderwijsinstelling is afgewezen en dat appellant daartegen geen bezwaar of beroep heeft ingesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Ook het feit dat aan appellant een Wajong-uitkering is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant had dit gegeven kunnen inbrengen in een procedure ex artikel 7.51 van de WHW.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
RB