ECLI:NL:CRVB:2008:BG1559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- C. van Viegen
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen verzetuitspraak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 28 april 2008 het verzet van de appellant tegen een eerdere uitspraak ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door I.T. Martens, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting op 7 oktober 2008 gehouden, waarbij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage niet vertegenwoordigd was.
De Raad overweegt dat volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet er geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat er geen sprake is van een ernstige schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt. De Raad volgt de argumenten van de gemachtigde van de appellant niet, aangezien het College verweer heeft gevoerd in de eerdere procedure en de gemachtigde van de appellant ter zitting is gehoord.
De Raad laat de grief van de appellant, die betrekking heeft op de kennelijke ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank, buiten bespreking, omdat deze niet kan worden meegenomen in de beoordeling. Gelet op de overwegingen is de Raad van oordeel dat hij zich onbevoegd moet verklaren in deze zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe.