ECLI:NL:CRVB:2008:BF8923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-562 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de intrekking ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante, die stelt dat zij door fibromyalgie, het chronisch vermoeidheidssyndroom en psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, heeft in hoger beroep herhaald wat zij eerder naar voren heeft gebracht. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 10 oktober 2008 behandeld.

De Raad constateert dat het Uwv op 1 november 2005 de WAO-uitkering van appellante heeft ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2006 minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2008 is appellante verschenen, bijgestaan door haar juridisch medewerker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft de ingediende medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat appellante niet in staat is om fulltime arbeid te verrichten, maar dat de omvang van haar maatmanarbeid 20 uur per week bedraagt. Dit betekent dat zij niet verplicht is om fulltime te werken om haar maatmaninkomen te verdienen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/562 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 december 2006, 06/565 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Advocatenkantoor Delescen te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien zijn van de kant van appellante verschillende recent opgestelde medische rapportages ingezonden waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 1 november 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 1 januari 2006 ingetrokken. Dit besluit berust op de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 april 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat naar haar oordeel het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest, dat er voor de stelling dat de beperkingen van appellante zijn onderschat in de stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden en dat de rechtbank derhalve geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voorts is de rechtbank ten aanzien van de geduide functies niet gebleken dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
3.1. In hoger beroep heeft appellante herhaald hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Appellante stelt als gevolg van fibromyalgie, het chronisch vermoeidheidssyndroom (cvs) en psychische klachten meer beperkingen te hebben dan het Uwv heeft aangenomen en niet in staat te zijn (fulltime) arbeid te verrichten.
Voor het geval de Raad niet aanstonds tot gegrondverklaring van het hoger beroep kan overgaan, verzoekt zij om benoeming van een deskundige. Gezien de samenhang van de lichamelijke en psychische klachten acht zij een nader onderzoek door een neuro-psychiater aangewezen.
3.2. Het Uwv heeft bij wijze van verweer verwezen naar de reacties van de bezwaarverzekeringsarts dr. T.J.A. Boel op de van de kant van appellante ingezonden nadere medische stukken.
3.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond is om aan te nemen dat de verzekeringsartsen appellantes medische beperkingen onzorgvuldig dan wel onjuist hebben vastgesteld.
Op de in hoger beroep overgelegde rapportage van de psychiater A.R. Hertroijs van 1 juni 2007, aangevuld bij brief van 18 augustus 2007, en de medische informatie van de revalidatiearts A.C. Hagedoorn van 31 juli 2007 is door de bezwaarverzekeringsarts gereageerd bij rapportages van 6 juli 2007 en 3 september 2007, die inhouden dat er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder ingenomen standpunt. De Raad acht deze reactie voldoende.
3.4. De Raad stelt vast dat appellante er ook anderszins niet in is geslaagd gegevens aan te dragen die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts H.G. van Loon van 14 oktober 2005 en de bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel van 27 juni 2006, die zich een oordeel hebben gevormd over de arbeidsbeperkingen van appellante per 1 januari 2006.
3.5. Het bij brief van 15 augustus 2008 in het geding gebrachte verslag van neuropsychologisch onderzoek door de GZ-psycholoog L. Voogt in de periode april – mei 2006 leidt evenmin tot een andere conclusie.
3.6. De Raad overweegt voorts dat de stelling dat appellante niet in staat is fulltime arbeid te verrichten en dat in de FML ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen, eraan voorbij gaat dat zij voor haar uitval op 6 februari 1998 wegens nek- en schoudergordelklachten als produktie- medewerker wasserij gedurende 20 uur per week werkzaam was en dat de omvang van de maatmanarbeid derhalve 20 uur per week bedraagt. Zij hoeft dus geen fulltime arbeid te verrichten om haar maatmaninkomen te verdienen.
3.7. Uitgaande van de op 14 oktober 2005 vastgestelde FML vermag de Raad, met de rechtbank, niet in te zien dat appellante ten tijde in geding, 1 januari 2006, niet in staat kon worden geacht tot het vervullen van de functies waarop de mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% is gebaseerd.
3.8. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellante niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
CVG