[Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 december 2006, 05/1392 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
Namens appellante heeft haar accountant J. ter Welle hoger beroep ingesteld, stukken overgelegd en diverse keren de gronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een arbeidskundig rapport ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 29 augustus 2008. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
1. Het inleidende beroep is, voor zover van belang, gericht tegen het besluit van 5 oktober 2005 ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 28 juni 2005 tot intrekking van de WAZ-uitkering van appellante per 29 augustus 2005.
2.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten met beslissingen over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. Daartoe heeft zij overwogen dat het Uwv pas in de loop van het beroep het besluit afdoende arbeidskundig heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de medische beroepsgrond uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals deze door de rechtbank, niet bestreden door partijen, zijn vastgesteld. Hij volstaat met de volgende samenvatting en aanvulling.
3.2. Appellante was op 8 oktober 1998 betrokken bij een verkeersongeval, waarbij zij van achteren is aangereden. Haar werk als parttime meewerkend echtgenote op een veehouderij heeft zij gestaakt.
3.3. In juni 2000 heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats gevonden. Bij arbeidskundig onderzoek bleken er met inachtneming van de voor appellante geldende medische beperkingen onvoldoende geschikte functies te selecteren. Daarom is haar een WAZ-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.4. In mei 2005 vond opnieuw medisch onderzoek plaats en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft, mede op basis van zijn eigen onderzoek van appellante, de FML.
3.5 . Aan de hand van de FML heeft in juni 2005 andermaal een arbeidskundig onderzoek plaats gevonden. Dat onderzoek bevestigt dat appellante ongeschikt is voor haar eigen werk. Haar uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen verhinderen haar echter niet werk te doen in een aantal als geschikt aan haar voorgehouden (voorbeeld-) functies. Haar inkomensverlies bedraagt minder dan 25%.
4. Het hoger beroep keert zich tegen de verwerping door de rechtbank van de door appellante opgeworpen medische beroepsgronden. Ook in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij acht zich niet tot enige loonvormende arbeid in staat.
5.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden de in 4 bedoelde beroepsgrond heeft verworpen. Ook de in hoger beroep door appellante overgelegde medische stukken brengen de Raad niet tot een ander inzicht.
5.2. De door appellante overgelegde medische attesten bevestigen dat een belangrijk deel van haar klachten medisch niet kan worden verklaard. Bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt uitgegaan van de medisch te objectiveren arbeidsbeperkingen. De subjectieve klachten van een verzekerde zijn niet doorslaggevend. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat het Uwv met de medisch te objectiveren arbeidsbeperkingen niet of onvoldoende rekening heeft gehouden. Anders dan appellante blijkbaar meent, werd ook bij de medische beoordelingen in het verleden steeds een zekere medische restcapaciteit vastgesteld.
5.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.