[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 juni 2006, 05/2384 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008.
Namens appellante heeft drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadien een aanvullend rapport van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij van 29 november 2007 / 5 december 2007 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige mr. H.J.M. Saris van 7 december 2007 overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 augustus 2008. Aldaar zijn partijen, waarvan appellante met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 5 oktober 2005 (het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 3 november 2004 tot beëindiging van de eerder aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 3 januari 2005. Daarbij is er van uitgegaan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is afgenomen van 80-100% naar minder dan 15%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd onder instandlating van de rechtsgevolgen en bepalingen gegeven over vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van appellante, inhoudende dat zij zwaardere beperkingen zou ondervinden, op geen enkele wijze is onderbouwd middels informatie uit de curatieve sector en heeft mitsdien ingestemd met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2004.
2.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige Saris eerst na het bestreden besluit in zijn rapportage van 4 mei 2006 een nadere toelichting op de signaleringen binnen de geduide functies en de geschiktheid van appellante in het licht daarvan heeft aangegeven. Deze toelichting heeft de rechtbank afdoende geacht, maar nu deze eerst in de beroepsfase is gegeven, is het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In hoger beroep is namens appellante gesteld dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in beroep gegeven toelichting op de overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies er niet toe kan leiden dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Voorts is aangevoerd dat van de geduide functies niet afdoende vaststaat dat die aansluiten op haar krachten en bekwaamheden.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN: AR4716, aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde – welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij of zij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde – alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen – de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter – op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
4.2. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de in beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Saris van 4 mei 2006 geen toereikende motivering vormt voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit nu daarin niet alle gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies op kenbare wijze zijn toegelicht.
4.3. Op grond van het geheel van de voorliggende gegevens, in samenhang bezien met de in hoger beroep overgelegde rapportage van bezwaarverzekeringsarts Van der Kooij van 29 november 2007 / 5 december 2007 en de op basis daarvan vastgestelde FML van 5 december 2007 en de arbeidskundige rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Saris van 7 december 2007, acht de Raad evenwel thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellante. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat de rechtbank, zij het op basis van een onvoldoende arbeidskundige onderbouwing, terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd onder instandlating van de rechtsgevolgen. De aangevallen uitspraak kan, met aanvulling van hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook worden bevestigd.
4.4. Nu het bestreden besluit eerst in de loop van de procedure in hoger beroep door het Uwv deugdelijk is gemotiveerd, ziet de Raad daarin aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, welke worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het hoger beroep van appellante tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.