ECLI:NL:CRVB:2008:BF8823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4287 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering en de toetsing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juni 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, terwijl het bestreden besluit voor het overige in stand werd gelaten. Het bestreden besluit betrof de beëindiging van de WAO-uitkering van betrokkene, die was vastgesteld op 28 juni 2005, op basis van een afname van de arbeidsongeschiktheid van 80-100% naar minder dan 15%.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 oktober 2008 geoordeeld dat het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit zich niet leent voor afzonderlijke vernietiging. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek voldoende inzichtelijk en toetsbaar is en dat de grondslag voor de schatting adequaat is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, en heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast heeft de Raad de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 322,--. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter D.J. van der Vos en de leden C.P.J. Goorden en R.C. Stam betrokken waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.C.A. Wit.

Uitspraak

06/4287 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juni 2006, 05/4881 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aanvullende rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek van 15 november 2007 in het geding gebracht.
Betrokkene en appellant hebben een reactie op elkaars standpunten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Z Groenenberg. Betrokkene is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 4 november 2005 (het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 27 april 2005 tot beëindiging van de eerder aan betrokkene toegekende WAO-uitkering met ingang van 28 juni 2005. Daarbij is er van uitgegaan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene is afgenomen van 80-100% naar minder dan 15%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, alsmede bepalingen gegeven over vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
3. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In dit verband wijst de Raad op zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, waarin hij reeds heeft overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een voor afzonderlijke vernietiging vatbaar zelfstandig deelbesluit.
4.1. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN: AR4716, aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde - welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij of zij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
4.2. Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt indien het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de rechtspraak van de Raad.
De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC4826.
4.3. Op grond van het geheel van de voorliggende gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages in beroep en in hoger beroep, is thans evenwel voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor betrokkene. Hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de overschrijding van de belastbaarheid in de door appellant geduide functies, voert de Raad niet tot een ander oordeel.
4.4. Dit alles leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen terzake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, welke worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit.
RB