ECLI:NL:CRVB:2008:BF7923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-762 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en wachttijd na toename arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 27 januari 2003 een uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% door chronisch aspecifieke lage rugklachten. Appellant verzocht om herbeoordeling van zijn uitkering vanwege een toegenomen arbeidsongeschiktheid door progressieve longfibrose. Het verzoek werd afgewezen omdat de toename niet voortkwam uit dezelfde oorzaak als de eerder toegekende uitkering. De rechtbank Rotterdam verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

In hoger beroep stelde appellant dat er onduidelijkheid bestond over de wachttijd na de toename van zijn arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2004. Het Uwv stelde dat een wachttijd van 104 weken van toepassing was, terwijl appellant meende dat een wachttijd van vier weken had moeten gelden, gezien zijn eerdere uitkering voor aan zijn longklachten gerelateerde problematiek. Appellant had geen aanvullende stukken ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om de bevindingen van de verzekeringsarts te weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de toename van de arbeidsongeschiktheid niet kon worden toegeschreven aan dezelfde ziekteoorzaak als die voor de eerdere WAO-uitkering. De Raad benadrukte dat bij twijfel over het oorzakelijk verband de balans ten voordele van de betrokkene moet doorslaan, maar dat dit niet van toepassing was in dit geval, aangezien de klachten die de toename veroorzaakten eerder bekend waren en geen aanleiding gaven voor medische beperkingen.

Uitspraak

07/762 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2006, 06/2178 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008.
Appellant is, na voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontvangt sinds 27 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, zulks in verband met chronisch aspecifieke lage rugklachten. Zijn verzoek om herbeoordeling vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid wegens progressieve longfibrose is bij besluit van 13 januari 2006 afgewezen op de grond dat er weliswaar per 1 juni 2004 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar dat geen ophoging van de uitkering na vier weken kan plaatsvinden omdat de toename niet is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als die ter zake waarvan reeds WAO-uitkering werd toegekend.Bij besluit van 6 april 2006 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe het volgende overwogen:
“Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de in RSV 2004/211 en ABKort 2006/245 gepubliceerde uitspraken) dient in geval van twijfel over het oorzakelijk verband tussen de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid en de later toegenomen arbeidsongeschiktheid de balans ten voordele van de betrokkene door te slaan. Dit is evenwel anders indien bij de eerdere arbeidsongeschiktheidsschatting de klachten die de toename van de arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt, bekend waren en geen aanleiding hebben gegeven tot het stellen van medische beperkingen. In dat geval kan immers niet gezegd worden dat die klachten als oorzaak van arbeidsongeschiktheid zijn aan te merken.
Nu in de FML van 24 oktober 2002, welke mede ten grondslag heeft gelegen aan de schatting van eisers arbeidsongeschiktheid per 27 januari 2003, geen beperkingen op basis van longklachten zijn gesteld, terwijl die klachten wel bekend waren (immers, deze klachten worden expliciet in het bezwaarschrift van eisers gemachtigde van 27 augustus 2004 vermeld), moet in dit geval geconcludeerd worden dat de toename van eisers arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een andere ziekte-oorzaak dan die, terzake waarvan hem WAO-uitkering is toegekend".
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat partijen verdeeld zijn omtrent de vraag welke wachttijd dient te gelden na de toename van arbeidsongeschiktheid aan de zijde van appellant per 1 juni 2004. Het Uwv is van mening dat een wachttijd van 104 weken dient te worden vol gemaakt omdat sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid op grond van een nieuwe ziekteoorzaak. Appellant stelt zich op het standpunt dat de korte wachttijd van vier weken had moeten gelden, omdat hij al eerder als gevolg van aan zijn longklachten gerelateerde problematiek (hoge rugklachten) een uitkering ontving. Als onderbouwing van het oorzakelijk verband tussen de klachten waarvoor hem een uitkering is toegekend en de klachten die hebben geleid tot een toename van zijn arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2004, stelt hij een nadere rapportage van de hem behandelende longarts dr. J.G.J.V. Aerts in het vooruitzicht.
4.1. Appellant heeft geen nadere stukken in het geding gebracht.
4.2. Ter zitting is gebleken dat het Uwv de uitkering van appellant per 30 mei 2006, na een wachttijd van 104 weken, heeft verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.3. De Raad stelt vast dat appellant er niet in is geslaagd gegevens aan te dragen die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts van 12 januari 2006 en de bezwaarverzekeringsarts van 4 april 2006, die zich een oordeel hebben gevormd over de arbeidsbeperkingen van appellant per 1 juni 2004 in vergelijking met de arbeidsbeperkingen op grond waarvan hem per 27 januari 2003 een WAO-uitkering is toegekend.
4.4. Voorts verenigt de Raad zich met de hierboven aangehaalde overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank tot de ongegrondverklaring van het beroep hebben geleid en maakt deze tot de zijne.
4.5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellant niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
CVG