ECLI:NL:CRVB:2008:BF6674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en tegendraads gedrag
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die sinds 27 mei 1994 parttime werkzaam was bij een werkgever. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met appellant ontbonden op 1 juli 2006, zonder vergoeding. Het Uwv heeft de WW-uitkering met ingang van 3 juli 2006 geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellant zich tegendraads en provocerend had gedragen, wat leidde tot zijn ontslag.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld. Appellant stelde dat zijn gedrag niet zodanig was dat het de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. Hij voerde aan dat zijn brieven aan de werkgever voortkwamen uit een gebrek aan informatie en dat zijn houding niet onacceptabel was. De Raad oordeelde echter dat appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen, zijn gedrag niet had aangepast en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot beëindiging van de dienstbetrekking zou kunnen leiden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat het Uwv niet op de juiste feiten had gebaseerd en dat appellant niet aan de verzoeken van de werkgever had voldaan. De uitspraak werd gedaan op 17 september 2008.