[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2007, 06/1908 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 september 2008
Namens appellante heeft mr. P.E. van der Werf, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2008. Voor appellante is verschenen mr. W.A. Bruinsma, kantoorgenoot van mr. Van der Werf. Het College heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sedert 1 juli 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de WWB bedroeg 5% van de gehuwdennorm omdat zij de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met een ander.
1.2. Als gevolg van een wijziging van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: Toeslagenvordering) heeft het College bij besluit van 2 januari 2006, voor zover van belang, met ingang van 1 januari 2006 de toeslag gewijzigd in 10% van de gehuwdennorm.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij recht heeft op een toeslag van 20% omdat haar twee meerderjarige zoons vanaf respectievelijk 25 november 2005 en 2 januari 2006 niet meer op haar woonadres verbleven, maar inwoonden bij de ouders van hun respectievelijke vriendinnen. Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
27 juni 2006 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de WWB verhoogt het college van burgemeester en wethouders de norm, bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b, met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Toeslagenverordening bedraagt de toeslag voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die hun noodzakelijke kosten van het bestaan niet met een ander kunnen delen 20% van de gehuwdennorm.
3.3. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Toeslagenverordening bedraagt de toeslag voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die hun noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meerdere personen kunnen delen 10% van de gehuwdennorm.
3.4. Partijen worden uitsluitend verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of het College er terecht vanuit is gegaan dat beide zoons ten tijde in geding nog op het adres van appellante woonden.
3.5. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De Raad heeft daarbij van belang geacht dat de bezittingen van de kinderen ten tijde in geding nog op het adres van appellante stonden, dat zij op dat adres ook in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven zijn blijven staan en dat de zoons nog geen zelfstandig woonadres elders hadden. Dat de zoons veelvuldig op het adres van de ouders van hun vriendinnen bleven slapen doet aan het vorenstaande niet af.
3.6. Er was voor het College dan ook geen reden de toeslag met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Toeslagenverordening te stellen op 20% van de gehuwdennorm.
3.7 Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 september 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.