ECLI:NL:CRVB:2008:BF3251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-214 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsbeperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar WAO-uitkering door het Uwv, die haar arbeidsongeschiktheid had ingedeeld in de klasse 35-45%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2008 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 4 juli 2005 terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van 12 december 2003 op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad bevestigt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de voor appellante geldende arbeidsbeperkingen correct weergeeft en dat deze in het onderhavige beroep niet meer ter discussie kan worden gesteld.

Appellante heeft in hoger beroep betwist dat de belasting van de aan haar voorgehouden functies in overeenstemming is met haar belastbaarheid zoals deze in de FML is neergelegd. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de specifieke belasting in de functies productiemedewerker textiel en samensteller metaalwaren. De Raad concludeert dat de bezwaararbeidsdeskundige op afdoende wijze heeft aangetoond dat de eisen van de functie parkeercontroleur ten aanzien van trappenlopen de belastbaarheid volgens de FML niet overschrijden.

Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/214 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 december 2006, 06/60 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een commentaar dd 16 maart 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 8 augustus 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 7 december 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) waarbij het Uwv zijn besluit van 20 december 2002 heeft herroepen in die zin dat appellante met ingang van
8 januari 2003 een WAO-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en over de omvang van het geding het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak van 4 juli 2005 geoordeeld dat, kort gezegd, het destijds bestreden besluit van 12 december 2003 op een deugdelijke medische grondslag berust. Nu geen van de partijen hoger beroep heeft ingesteld, moet hier ook in het onderhavige geding vanuit worden gegaan.”
2.2. De Raad kan zich in die, in hoger beroep overigens niet aangevallen, overweging vinden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 12 december 2003 met haar uitspraak van 4 juli 2005, 04/70, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Partijen hebben berust in de uitspraak van 4 juli 2005. Met de rechtbank gaat de Raad er daarom vanuit dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de voor appellante op 8 januari 2003 geldende arbeidsbeperkingen juist weergeeft en in het onderhavige beroep niet (meer) ter discussie kan worden gesteld.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde feiten.
3.2. Appellante heeft met ingang van 9 januari 2002 haar werk als meetbediende wegens schouderklachten gestaakt. Bij het besluit van 20 december 2002 is haar een WAO-uitkering met ingang van 8 januari 2003 toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Op het daartegen gerichte bezwaar heeft het Uwv die toekenning met zijn besluit van 12 december 2003 gewijzigd en appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
3.3. Het thans bestreden besluit is geslagen ter uitvoering van de uitspraak van
4 juli 2005. Het is gebaseerd op een nader arbeidskundig rapport van 30 november 2005 en de FML van 10 oktober 2002. Met een arbeidskundig rapport van 1 februari 2006 is gereageerd op de beroepsgronden van appellante. Daarin is op het aspect 5.11, Specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid, door de verzekeringsarts ingevuld “nee, er gelden geen specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid”, onder de toelichting “afwisseling is nodig, geen frequente repeterende bewegingen”. Aan het medisch onderzoeksverslag van 10 oktober 2002 ontleent de Raad in dat verband nog het volgende:
“Belanghebbende heeft een neurologisch ziektebeeld door compressie van de zenuwen van de armen. Er vindt een conservatieve therapie plaats, waarbij ook nu nog veel klachten bestaan. Vooral lange statische belastingen doen de klachten verergeren. Lichte, afwisselende taken (..) kan belanghebbende wel doen. (..) Wat tegen valt zijn lange statische belastingen van met name de armen. Zij kan bijvoorbeeld geen emmer met water dragen of langdurig achter de computer. (..)”
4.1. Appellante heeft in hoger beroep gemotiveerd betwist dat de belasting van de aan haar voorgehouden functies in overeenstemming is met haar belastbaarheid zoals deze in de FML is neergelegd. Haar betoog spitst zich daarbij toe op een tweetal kwesties.
4.2. Appellante heeft gewezen op de in 3.3. bedoelde toelichting op het aspect 5.11 van de FML. Volgens appellante verbergt die toelichting een arbeidsbeperking. Op het onderdeel repeterende beweging kennen de functies productiemedewerker textiel en samensteller metaalwaren volgens het resultaat functiebelasting een bijzondere belasting. Die belasting overschrijdt volgens appellante haar belastbaarheid zoals deze uit de FML blijkt.
4.3. In de functie parkeercontroleur overstijgt de belasting op het aspect trappenlopen volgens appellante haar belastbaarheid.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2.1. Aan het arbeidskundige rapport van 1 februari 2006 ontleent de Raad de volgende passages:
“De toelichting van de verzekeringsarts onder het aspect 5.11 schept verwarring. Hier wordt namelijk aangegeven dat afwisseling nodig is bij statische houdingen doch dat frequent repeterende bewegingen niet toegestaan zijn.
De verzekeringsarts (..) heeft niet nader gespecificeerd wat verstaan moet worden onder frequent repeterende bewegingen zoals bedoeld bij dit aspect. De discussie spitst zich vervolgens alleen t.a.v. het reiken terwijl juist dit aspect ondubbelzinnig is benoemd in de FML.”
5.2.2 De rechtbank heeft, nadat zij heeft vastgesteld dat het daarbij enkel draait om de functies productiemedewerker textiel en samensteller metaalwaren, onder meer overwogen:
“Weliswaar staat de hier aan de orde zijnde beperking in rubriek 5 van de FML (statische houdingen), maar omdat de frequent repeterende bewegingen in rubriek 4 van de FML voorkomen, moet worden beoordeeld of (..) dergelijke bewegingen (in rubriek 4) voorkomen en zo ja, of voldoende is gemotiveerd dat de functies toch passend zijn. De rechtbank stelt in dit verband vast dat in de functiebelastingen van beide functies onder punt 4.3.8 (‘repetitieve bewegingen’) is vermeld “Bijzondere belasting, namelijk: stof onder stikvoetje doorleiden” (productiemedewerker textiel), respectievelijk “Bijzondere belasting, namelijk: zelfde handelingen bij montage” (samensteller metaalwaren). Naar het oordeel van de rechtbank brengt in dit geval het enkele feit dat bij belastingpunt 4.3.8 een bijzondere belasting wordt vermeld, hetgeen er op duidt dat er sprake is van repeterende bewegingen, niet met zich dat (..) de functies om die redenen niet passend zijn (..).”
5.2.3 De Raad kan zich vinden in de strekking van de hiervoor geciteerde passages.
Hij brengt in herinnering, zoals hij vaker heeft overwogen, dat de FML een hulpmiddel vormt bij de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid. De toelichting op aspect 5.11 in de FML kan niet los worden gezien van de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapportage en moet in dat verband worden uitgelegd. De toelichting op aspect 5.11 heeft een relatie met aspecten uit rubriek 4. Dat is door de bezwaararbeidsdeskundige onderkend. Hij heeft een juiste uitleg gegeven aan de restrictie zoals deze de verzekeringsarts voor ogen stond en heeft getoetst en op afdoende wijze inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de hier van belang zijnde functies daarmee niet in strijd komt.
5.3 De Raad kan tenslotte de bezwaararbeidsdeskundige volgen waar hij in zijn rapport van 16 maart 2007 inzichtelijk heeft gemaakt dat de eisen die de geselecteerde functie parkeercontroleur ten aanzien van trappenlopen stelt de belastbaarheid volgens de FML niet overtreffen.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet.
5.5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
RB