ECLI:NL:CRVB:2008:BF2244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- C.P.J. Goorden
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 30 september 2005 de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het handelen van het Uwv in strijd met artikel 7:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij tijdens de bezwaarschriftenprocedure geen kennis had kunnen nemen van medische stukken die door haar werkgeefster waren ingediend.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv inderdaad in strijd met de wet had gehandeld, omdat de bezwaarschriftenprocedure niet overeenkomstig de Awb had plaatsgevonden. Dit leidde tot de vernietiging van het besluit van 30 september 2005. De Raad overwoog dat, hoewel appellante niet op de hoogte was van de medische stukken, zij deze alsnog had kunnen inzien en hierop had kunnen reageren in de beroepsprocedure. De Raad concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit deugdelijk was.
Daarnaast werd het verzoek van appellante om vergoeding van immateriële schade wegens schending van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 142,- aan appellante diende te vergoeden.