ECLI:NL:CRVB:2008:BF2234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6196 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 3 oktober 2006. De rechtbank had het beroep van [Naam betrokkene] (hierna: betrokkene) gegrond verklaard, het bestreden besluit van appellant vernietigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 644,--. Appellant is in hoger beroep gegaan, uitsluitend tegen de proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 september 2008 uitspraak gedaan. Appellant betoogde dat er geen kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de Stichting Juridische E.H.B.O., die betrokkene bijstond, geen kosten in rekening had gebracht. Betrokkene heeft echter aangetoond dat zij wel degelijk een bijdrage van € 5,-- heeft betaald aan de stichting voor de verleende rechtsbijstand. De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een proceskostenveroordeling kan plaatsvinden indien er sprake is van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Raad concludeert dat de kosten die betrokkene heeft gemaakt voor de rechtsbijstand van de Stichting Juridische E.H.B.O. voor vergoeding in aanmerking komen, ondanks de vermelding op de website van de stichting dat rechtshulp gratis is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Tilburg. Tevens wordt een griffierecht van € 422,-- opgelegd aan de gemeente Tilburg.

Uitspraak

06/6196 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 oktober 2006, 06/246 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 23 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft de Stichting Juridische E.H.B.O. een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008. Appellant is niet verschenen. Namens betrokkene is verschenen D.S.A. Boekema, werkzaam voor de Stichting Juridische E.H.B.O.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: WVG) een voorziening aangevraagd in de vorm van onder andere een elektrische rolstoel.
1.2. Bij besluit van 2 maart 2005 heeft appellant het verzoek om een elektrische rolstoel afgewezen. Bij besluit van 1 december 2005, verzonden op 6 december 2005, heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
1.3. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2. De rechtbank Breda heeft in de aangevallen uitspraak van 3 oktober 2006 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld op een bedrag van € 644,--.
3.1. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen de in de aangevallen uitspraak uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens appellant is de proceskostenveroordeling onjuist, omdat volgens vaste rechtspraak van de Raad geen sprake is van op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ( hierna Awb) voor vergoeding in aanmerking komende kosten, indien een betrokkene voor de dienstverlening van zijn gemachtigde geen kosten verschuldigd is. De gemachtigde van betrokkene, de Stichting Juridische E.H.B.O., verbonden aan de Rechtswinkel Tilburg, heeft geen kosten berekend aan betrokkene. Appellant verwijst daartoe naar de website van de Rechtswinkel Tilburg, waarop is vermeld dat de Rechtswinkel voor iedereen gratis rechtshulp biedt.
3.2. Betrokkene heeft, onder overlegging van een betalingsbewijs, in hoger beroep betwist dat zij aan de Stichting Juridische E.H.B.O. geen betaling voor verleende rechtsbijstand zou hebben gedaan. Deze stichting vraagt aan haar cliënten sinds medio 2006 een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2. Op grond van artikel 1, aanhef en sub a, van het Bpb kan uitsluitend een veroordeling in de proceskosten plaatsvinden indien sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vereist is dat sprake is van kosten voor betrokkene voor door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3. Niet in geding is dat de Stichting Juridische E.H.B.O. beroepsmatig rechtshulp verleent aan derden. Voorts blijkt uit het door betrokkene in het geding gebrachte betalingsbewijs dat betrokkene een bedrag van € 5,-- aan de Stichting Juridische E.H.B.O. heeft betaald als tegemoetkoming in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Hiermee staat naar het oordeel van de Raad in voldoende mate vast dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in de zin van het Bpb. Hieraan kan niet afdoen dat de website in afwijking van het door de Stichting Juridische E.H.B.O. gevoerde beleid (nog) vermeldt dat rechtshulp gratis wordt verleend. Dat het gaat om een vast (laag) bedrag doet hieraan evenmin af; in het Bpb wordt immers geen relatie gelegd tussen de werkelijk gemaakte kosten voor de beroepsmatig verleende rechtbijstand en de op basis van de bijlage bij het Bpb toe te kennen proceskostenvergoeding. Het beroep is derhalve ongegrond.
4.4. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Voorts ziet de Raad aanleiding appellant te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
Centrale Raad van beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Tilburg;
Bepaalt dat van de gemeente Tilburg een griffierecht van € 422,-- wordt geheven.
De uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.C.P. Venema en R.H. de Bock als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.). M.J. Bernhagen.
OA