ECLI:NL:CRVB:2008:BF2101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3840 WAO + 06-4265 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die zich op 18 augustus 2003 ziek meldde na een verkeersongeval. Het Uwv had eerder een uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2005 werd deze herzien. Betrokkene stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zijn opleidingsniveau niet voldeed voor de geduide functies. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende transparantie had geboden in de arbeidskundige grondslag van het besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van het besluit. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl betrokkene zijn eerdere gronden herhaalde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag, maar dat de arbeidskundige grondslag niet vernietigd hoefde te worden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het arbeidskundige gedeelte aanraakte, maar handhaafde de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen over griffierecht en proceskosten. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 322,-.

Uitspraak

06/3840 WAO
06/4265 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
2. [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 juni 2006, 06/85 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 29 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/3840.
Namens betrokkene heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/4265.
Betrokkene heeft in het geding 06/3840 een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft in het geding 06/4265 een verweerschrift ingediend en heeft voorts het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet van 24 januari 2007 overgelegd.
De Raad heeft de gedingen gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is - met kennisgeving - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene was werkzaam als dakdekker toen hij zich op 18 augustus 2003 ziek meldde met rug- en nekklachten na een verkeersongeval. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 15 oktober 2004 aan betrokkene met ingang van 16 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Betrokkene is in het kader van een herbeoordeling op 7 juni 2005 onderzocht door de verzekeringsarts P.L.G. Haenen. In een rapport van dit onderzoek van 8 juni 2005 vermeldde Haenen dat in de beleving van betrokkene de rug- en nekklachten alsmaar erger werden. Bij het lichamelijk onderzoek stelde Haenen vast dat de rotatoire bewegingen van de nek wat beperkt waren en dat er geen bewegingsbeperkingen of neurologische afwijkingen aan de rug waren. Verder meldde Haenen dat eventuele traumatische gebeurtenissen geen rol meer bleken te spelen, althans dat betrokkene er niet over repte. Haenen stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op en vervolgens werd op basis hiervan en aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 13 juli 2007 bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 25,38%. Hierna nam het Uwv op 18 juli 2005 het besluit tot herziening van de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 19 september 2005 naar 25 tot 35%.
3. In de bezwaarprocedure onderschreef de bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel in een rapport van 22 november 2005 het onderzoek en de conclusies van Haenen. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 juli 2005 bij besluit van 28 november 2005 ongegrond.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 28 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven terzake van vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten.
4.2.1. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Volgens de rechtbank moest op grond van de gedingstukken worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld.
4.2.2. De rechtbank heeft wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit het standpunt van betrokkene verworpen dat zijn opleidingsniveau te beperkt is voor de geduide functies en dat hij bij het volgen van de vereiste opleidingen in het bijzonder grote moeite heeft met het opnemen van theoretische leerstof. Volgens de rechtbank is het opleidingsniveau 2 van de geduide functies gelijk aan het opleidingsniveau van betrokkene, terwijl uit het medisch onderzoek niet is gebleken dat betrokkene een beperking heeft ten aanzien van het opnemen van leerstof.
4.2.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank voorts, onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 januari 2006 (LJN AU9030) overwogen, dat het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van
9 november 2004, zie LJN: AR4716 en volgende, weliswaar aanpassingen heeft gepleegd aan het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), maar dat niet alle aan dat systeem klevende gebreken daarmee zijn opgeheven. Naar haar oordeel zou dat wel het geval zijn als in de FML (of door middel van het verstrekken van een lijst) de normaalwaarden inclusief interpretatiekader van het CBBS-handboek (zoals frequentie) worden weergegeven, én indien ten aanzien van alle signaleringen wordt verklaard waarom de functie ondanks die signaleringen geschikt kan worden geacht. Nu in het voorliggende geval niet aan laatstgenoemde vereisten is voldaan, ontbeert de onderhavige schatting naar het oordeel van de rechtbank een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De Raad stelt allereerst, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008 (LJN BD1231, gepubliceerd in USZ 2008, 194 en JB 2008, 150) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie, ambtshalve vast dat er, uitgaande van hetgeen door de rechtbank in 4.2.3 is overwogen over de functieduiding, ook in het onderhavige geval voor een gedeeltelijke - namelijk alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreffende - vernietiging geen plaats is.
6.1. Met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad dat betrokkene zijn in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten tegen de onderhavige schatting in essentie heeft herhaald.
6.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad ziet er weliswaar niet aan voorbij dat Haenen in het rapport van 27 juli 2004 betreffende het onderzoek in het kader van de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op een WAO-uitkering na ommekomst van de wettelijke wachttijd melding maakte van het feit dat de betekenis voor betrokkene van het overlijden van zijn vader, toen hij 11 jaar oud was, niet bespreekbaar was maar wijst er tevens op dat de aan Haenen gerichte brief van de huisarts van 12 augustus 2004, welke ziet op de periode vanaf het betrokkene overkomen scooterongeval, geen aanwijzingen bevat voor het bestaan bij betrokkene van psychische problematiek in verband met dit overlijden. In het licht van deze informatie komt het de Raad niet onzorgvuldig voor dat Haenen naar aanleiding van zijn vaststelling als vermeld in 2 omtrent de betekenis van evenbedoeld overlijden ten tijde van het onderzoek op 7 juni 2005 geen nadere informatie meer heeft ingewonnen bij de huisarts. Ook overigens is de Raad uit de stukken niet gebleken dat voor betrokkene ten tijde van de datum in geding ernstiger beperkingen hadden moeten worden vastgesteld dan door het Uwv zijn aangenomen.
6.3. De Raad onderschrijft voorts hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de geschiktheid van de geduide functies, louter bezien vanuit het opleidingsniveau van betrokkene. Niet valt immers in te zien, dat waar in de geduide functies als niveau-eis is gesteld VMBO-niveau, betrokkene daaraan niet zou kunnen voldoen met zijn opleiding in het voortgezet speciaal onderwijs en met het door hem behaalde diploma primaire dakdekkersopleiding. Voorts is niet gebleken dat betrokkene niet in staat zou zijn de in de functies meteropnemer (SBC-code 315181) en inpakker (SBC-code 111190) vermelde interne (basis)opleidingen te volgen.
6.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 6.1 t/m 6.3 slaagt het hoger beroep van betrokkene niet.
7.1. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft betoogd dat met de door hem gepleegde aanpassingen aan het CBBS een juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (o.a. LJN AY9971) heeft het Uwv het in rubriek I van de onderhavige uitspraak van de Raad vermelde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Vliet van 24 januari 2007 overgelegd en in dit verband ter zitting van de Raad verzocht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
7.2. De Raad stelt, in het licht van de uit de uitspraken van 12 oktober 2006 voortvloeiende eis dat alle signaleringen bij het bestreden besluit afdoende moeten zijn gemotiveerd, vast dat hieraan met het rapport van Van Vliet is voldaan, zodat thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar is dat de als grondslag voor de onderhavige schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor betrokkene. De Raad tekent daarbij nog - in lijn met zijn uitspraak van 22 februari 2008 (LJN BC4826) – aan dat het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid slechts worden bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun vindt in de rechtspraak van de Raad over het CBBS.
8. Hetgeen is overwogen in 5, alsmede in 7.1 en 7.2. leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Nu bij de gegrondverklaring van het beroep, niet past dat tevens een gedeelte van het beroep ongegrond wordt verklaard en deze gegrondverklaring in stand blijft, dient de aangevallen uitspraak ook te worden vernietigd voorzover het beroep voor het overige ongegrond is verklaard. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
9. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor voldoende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad, en het beroep voor het overige ongegrond is verklaard;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
OA