ECLI:NL:CRVB:2008:BF0825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5424 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de berekening van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in 2001 arbeidsongeschikt raakte als lerares basisonderwijs door knieklachten. Aanvankelijk werd haar een uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd in 2005 herzien naar 45 tot 55%. Betrokkene ging in beroep tegen deze herziening, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam die de herziening vernietigde. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist was en dat de functies die door de appellant waren geselecteerd niet correct waren beoordeeld.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de loonwaarden van de functies bepalend had geacht bij het herschikken van de functies. Betrokkene steunde het oordeel van de rechtbank en verwees naar het Besluit uurloonschatting 1999, dat volgens haar de berekening door de rechtbank bevestigde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wijze van berekening door appellant van de mate van arbeidsongeschiktheid correct was. De Raad benadrukte dat het Schattingbesluit vereist dat functies worden geselecteerd die de hoogste resterende verdiencapaciteit per uur opleveren. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze bepaalde dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De uitspraak werd gedaan op 5 september 2008.

Uitspraak

06/5424 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2006, 05/1748 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 5 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. J.L. Aarts, werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond te Utrecht heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. R. Sowka. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is in 2001 uitgevallen voor haar werk als lerares basisonderwijs vanwege knieklachten. Ingaande 13 september 2002 is haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 17 maart 2005 heeft appellant deze uitkering ingaande 19 mei 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit op bezwaar van 16 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren van betrokkene gericht tegen het besluit van 17 maart 2005 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat zij zich kan vinden in de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de functies medisch passend en voldoende toegelicht geacht. Omdat de vereiste motivering en toelichting eerst na het bestreden besluit is gegeven, is het bestreden besluit onder verwijzing naar de uitspraken van 9 november 2004 van de Raad (o.a. LJN: AR4716) vernietigd.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten nu de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid naar haar oordeel op onjuiste wijze is geschied. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid zelf berekend op 55,34% (klasse 55 tot 65) en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is bepaald. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake het griffierecht en de proceskosten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de rapportage van 5 september 2006 van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers, aangevoerd dat de rechtbank bij het herschikken van de functies, nadat één van de geduide functies was komen te vervallen, voor de volgorde ten onrechte de loonwaarden van de functies bepalend heeft geacht. Het gaat er om die functies te selecteren waarmee de hoogst mogelijke verdiencapaciteit kan worden gerealiseerd.
3.2. Namens betrokkene is het oordeel van de rechtbank onderschreven en is gewezen op (de bijlage bij) het Besluit uurloonschatting 1999 waaruit volgt dat de uitkomst van de berekening door de rechtbank juist is.
4.1. Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd staat in dit geding de vraag ter beantwoording of de rechtbank terecht de wijze van berekening door appellant van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene als onjuist heeft beoordeeld en deswege terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand heeft gelaten.
4.2. Naar het oordeel van de Raad dwingt het Schattingbesluit, zoals dat ten aanzien van betrokkene van toepassing was, tot een selectie van functies die, zonodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur. De Raad verwijst hier naar zijn uitspraak van 3 februari 2004 (LJN: AO5192).
4.3. Het Besluit uurloonschatting 1999 dwingt, mede in het licht van het bovenstaande, niet tot een andere uitkomst omdat, conform stap 1 van dit Besluit, binnen elke Sbc-code minimaal één functie is geduid met een urenomvang gelijk of groter dan de maatmanomvang, terwijl voorts de door appellant bij de schatting in aanmerking genomen functies de hoogste theoretische verdiencapaciteit opleveren.
4.4. De Raad concludeert dan ook dat appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op juiste wijze heeft vastgesteld zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij bepaald is dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is beslist dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
RB