ECLI:NL:CRVB:2008:BF0075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5102 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift door gedetineerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in detentie verbleef en hoofdelijk aansprakelijk was gesteld voor premieschulden van een uitzendbureau. Het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant aansprakelijk te stellen, werd op 22 juli 2004 verzonden naar het adres dat bekend was bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Dit besluit werd als onbestelbaar retour ontvangen, waarna het Uwv het besluit opnieuw verzond naar hetzelfde adres. De rechtbank ’s-Gravenhage vernietigde de beslissing op bezwaar van het Uwv, omdat het bezwaar van appellant niet tijdig was ingediend. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2008, werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P. de Klerk. Het Uwv was niet verschenen. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 22 juli 2004 niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bezwaarschrift dat na de termijn is ingediend, niet-ontvankelijk zijn, tenzij de indiener redelijkerwijs niet in verzuim kan worden geacht. De gemachtigde van appellant voerde aan dat het de verantwoordelijkheid van de directeur van de penitentiaire inrichting is om gedetineerden correct in te schrijven.

De Raad oordeelde echter dat het feit dat appellant in detentie was, niet afdoet aan de juiste bekendmaking van het besluit. Het Uwv mocht erop vertrouwen dat het juiste adres werd gebruikt. De Raad benadrukte dat appellant risicodrager is voor de verwerking van zijn post en dat hij ervoor had moeten zorgen dat zijn post op de juiste wijze werd verwerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

07/5102 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juli 2007, 06/2105 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Klerk, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2008. Appellant is in persoon verschenen en heeft zich doen bijstaan door mr. De Klerk, voornoemd. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de sociale werknemersverzekeringswetten, zoals die ten tijde hier van belang luidden.
Appellant is bij besluit van 22 juli 2004 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de premieschulden van [naam uitzendbureau]. Het besluit is aangetekend verzonden naar het uit de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA) bekende adres, zijnde de Apeldoornselaan 92 te Den Haag. Daar het besluit als onbestelbaar retour is gekomen, is het Uwv op 26 augustus 2004 nogmaals tot (reguliere) verzending naar het GBA adres overgegaan.
Op 1 oktober 2004 is op verzoek van het Uwv aan appellant - die op dat moment in detentie verbleef - een dwangbevel uitgereikt, betreffende de verschuldigde premie.
Hierop heeft appellant bij schrijven van mr. Steenman, gedateerd 12 oktober 2004, bezwaar ingesteld tegen het besluit van 22 juli 2004. Hierbij waren geen gronden vermeld. Tevens is verzocht om stukken waarop het Uwv de aansprakelijkstelling van appellant heeft gebaseerd, alsmede de beslissingen waarin de premies zijn vastgesteld.
Deze stukken zijn aan mr. Steenman verzonden op 6 december 2005. Hierop deelde mr. Steenman op 12 december 2005 mede dat hij niet langer als gemachtigde van appellant zou optreden, en verstrekte hij een nieuw correspondentieadres van appellant.
Het Uwv heeft op 14 december 2005 een brief gezonden naar dit nieuwe correspondentieadres, met het verzoek tot indiening van de gronden van bezwaar. Hiervoor is een termijn van 4 weken na dagtekening gegeven. Een tijdige reactie is uitgebleven. De beslissing op bezwaar is genomen op 3 februari 2006. Hierbij is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk verklaard. Door een niet verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift, is het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2004 niet ontvankelijk.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 22 juli 2004 niet tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de Raad aangevoerd dat het de taak van de directeur van een penitentiaire inrichting is om gedetineerden in te schrijven op het adres van de instelling. Hierbij heeft gemachtigde van appellant verwezen naar uitlatingen van de Nationale Ombudsman met betrekking tot het inschrijven van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen. Echter, het feit dat appellant op het moment van betekening van het besluit in detentie verbleef, doet naar het oordeel van de Raad, niet af aan een juiste bekendmaking. Op basis van het GBA mocht het Uwv erop vertrouwen dat zij het juiste adres gebruikte.
Naar het oordeel van de Raad blijft het appellant die, volgens vaste rechtspraak van de Raad, risicodrager is voor de verwerking van zijn post. Deswege had appellant zich ervan moeten verzekeren dat dit op juiste wijze gebeurde, en niet mogen vertrouwen dat dit door iemand anders gedaan zou zijn. De Raad onderschrijft de rechtbank in haar oordeel omtrent de niet-ontvankelijkheid van appellant.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
OA