ECLI:NL:CRVB:2008:BE9973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4865 WAZ + 07-4148 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en medische urenbeperking in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 24 juli 2006 een beslissing heeft genomen over de toekenning van een WAZ-uitkering aan appellant, een zelfstandig melkveehouder die in 2004 met hartklachten uitviel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 augustus 2008 uitspraak gedaan. Appellant was van mening dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht geen medische urenbeperking had aangenomen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld op 45 tot 55%.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder een rapport van cardioloog prof. dr. M.L. Simoons, en heeft geconcludeerd dat er geen relevante arbeidsbeperkingen zijn aangetoond. De Raad bevestigde dat appellant gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat appellant schade heeft geleden door een onrechtmatig besluit van het Uwv, en heeft het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding, inclusief wettelijke rente vanaf 1 juni 2005. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M. Lochs.

Uitspraak

06/4865 WAZ
07/4148 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 juli 2006, 05/2746 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A.C. Klaassen, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 16 juli 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
De griffier van de Raad heeft partijen bericht dat vooralsnog is besloten om ook dit nieuwe besluit in dit geding te beoordelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Zoals aangekondigd zijn appellant en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als zelfstandig melkveehouder en is in 2004 met hartklachten uitgevallen voor zijn werk.
1.2. Bij (primair) besluit van 31 mei 2005 is aan appellant ingaande 19 mei 2005 een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 5 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit deels herroepen, bepaald dat aan appellant een WAZ-uitkering wordt toegekend met ingang van 19 mei 2005 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om een zogenoemde medische urenbeperking aan te nemen, naast de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2005 reeds waren opgenomen.
2.3. De rechtbank heeft acht van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant medisch passend en voldoende toegelicht geacht, maar heeft zich niet kunnen verenigen met de zogenoemde maximering van de maatmanomvang. Uitgaande van een maatmanomvang van 55 uren heeft de rechtbank de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 45 tot 55%.
3.1. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de onderschrijving door de rechtbank van de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft aangegeven dat naar zijn mening de medische beperkingen zijn onderschat en
- in het bijzonder - dat er wel degelijk aanleiding is een medische urenbeperking aan te nemen.
3.2. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar het rapport van 10 augustus 2006 van prof. dr. M.L. Simoons, cardioloog.
3.3. Van de kant van het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn op 18 oktober 2006 gerapporteerd. Zij stelt dat bij normale bevindingen, waartoe ook de cardioloog concludeert, er geen reden is een urenbeperking aan te nemen. Het advies van de cardioloog, inhoudend dat appellant eerst met werken begint in drie halve dagen per week, om dan te bezien hoe het gaat en vervolgens uit te breiden naar vijf halve dagen per week, is niet medisch onderbouwd, aldus Coehoorn.
4.1. De Raad is van oordeel dat uit het rapport van Simoons, noch uit de rapporten van de behandelend sector welke in eerste aanleg zijn ingediend, blijkt van relevante arbeidsbeperkingen. Simoons stelt dat de hartkamerfunctie inmiddels vrijwel hersteld is, en zijn advies met betrekking tot geleidelijke werkhervatting lijkt (dan ook) eerder ingegeven door de klachten van appellant en door overwegingen van praktische aard, de wederinschakeling in het arbeidsproces betreffende, dan dat dit is gebaseerd op objectief medische bevindingen op cardiologisch gebied.
4.2. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft bepaald dat appellant gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en gemiddeld ongeveer 40 uur per week kan werken. Het hoger beroep kan om die reden niet slagen. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.3. Met betrekking tot het besluit op bezwaar van 16 juli 2007, waarbij het Uwv heeft beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingaande 19 mei 2005 (alsnog) 45 tot 55% bedraagt, overweegt de Raad dat het hoger beroep overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht wordt mede gericht te zijn tegen dit besluit.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het beroep gericht tegen het besluit van 16 juli 2007 niet slagen.
5.1. Appellant heeft op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente.
5.2. Met hetgeen hiervoor is overwogen, is gegeven dat appellant als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 31 mei 2005 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 1 juni 2005, tot aan de dag der algehele voldoening. De ingangsdatum van de rentevergoeding over de volgende termijnen dient telkens te worden vastgesteld op de eerste dag na afloop van de desbetreffende termijn. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Verklaart het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 16 juli 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
OA