ECLI:NL:CRVB:2008:BE9972
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- C.P.J. Goorden
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die zich op 8 april 2003 ziek meldde wegens rugklachten, ontving vanaf 6 april 2004 een WAO-uitkering van 80 tot 100%. In hoger beroep stelde appellante dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de stelling van appellante onderbouwden dat het Uwv haar belastbaarheid had overschat. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd.
De Raad oordeelde verder dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ook voldoende was. De arbeidsdeskundige had in de procedure voldoende toegelicht waarom de functies van wikkelaar, coupeuse en monteuse als medisch geschikt voor appellante konden worden beschouwd. De Raad merkte op dat de functie van naaister pompwerk geen gevolgen had voor de schatting, omdat deze als reservefunctie was aangemerkt. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.W.J. Schoor als voorzitter. De uitspraak vond plaats op 29 augustus 2008, in aanwezigheid van de griffier M.C.T.M. Sonderegger.