ECLI:NL:CRVB:2008:BE9972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3492 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die zich op 8 april 2003 ziek meldde wegens rugklachten, ontving vanaf 6 april 2004 een WAO-uitkering van 80 tot 100%. In hoger beroep stelde appellante dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de stelling van appellante onderbouwden dat het Uwv haar belastbaarheid had overschat. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd.

De Raad oordeelde verder dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ook voldoende was. De arbeidsdeskundige had in de procedure voldoende toegelicht waarom de functies van wikkelaar, coupeuse en monteuse als medisch geschikt voor appellante konden worden beschouwd. De Raad merkte op dat de functie van naaister pompwerk geen gevolgen had voor de schatting, omdat deze als reservefunctie was aangemerkt. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.W.J. Schoor als voorzitter. De uitspraak vond plaats op 29 augustus 2008, in aanwezigheid van de griffier M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

06/3492 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2006, 05/5514 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 27 februari 2008 heeft het Uwv, naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad, een rapport van bezwaararbeids-deskundige J.F. Stoffijn van 26 februari 2008 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. M.K. Dekker.
II. MOTIVERING
1.1. Appellante - werkloos geworden uit haar werk als productiemedewerkster - heeft zich op 8 april 2003 ziek gemeld wegens rugklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellante met ingang van 6 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft verzekeringsarts J.W.A. Verheijde appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Daarnaast heeft deze verzekeringsarts dossierstudie verricht, waarbij hij kennis heeft genomen van de brief van de huisarts
G.J. Richter van 16 december 2004. In zijn rapport van 16 december 2004 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante is aangewezen op werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen ten aanzien van energetische belasting, rugbelasting en mentale belasting en met het werken op gevaaropleverende plaatsen of met machines. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2004. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J.R. van Arkel blijkens een rapport van 8 maart 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van
9 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 mei 2005 ingetrokken.
2. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe na de hoorzitting nog informatie opgevraagd bij het GGZ, maar daarop is geen reactie ontvangen.
Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft deze bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 29 september 2005 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 3 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt te achten.
4.1. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Het hoger beroep komt er aldus op neer dat met name de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad toe dat ook in hoger beroep namens appellante geen medische gegevens zijn overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Nu er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de Raad evenmin aanleiding om een deskundige te raadplegen.
4.3. Tevens is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De Raad is van oordeel dat door de arbeidsdeskundige in de loop van de procedure genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar (sbc-code 267050), coupeuse (sbc-code 272043) en monteuse (sbc-code 111180) als voor appellante medisch geschikt kunnen worden beschouwd. De in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapportage van 26 februari 2008 geeft een verduidelijking van hetgeen reeds eerder door het Uwv was toegelicht. Daarbij merkt de Raad op dat het alsnog niet passend achten van de functie van naaister pompwerk (sbc-code 272042) geen gevolgen heeft voor de schatting, nu deze functie als reservefunctie was geduid.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB