de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 maart 2006, 05/100 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2008.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is niet verschenen.
1.1. Betrokkene heeft op 25 november 2003 bij appellant een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hij heeft daarbij aangegeven zeer slechthorend te zijn vanaf zijn vijfde levensjaar.
1.2. Bij (primair) besluit van 20 april 2004 is betrokkene een uitkering krachtens de Wajong geweigerd, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ingaande 29 april 2004 minder dan 25% bedraagt.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 27 december 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar gericht tegen het besluit van 20 april 2004, ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen met inachtneming van het in de uitspraak overwogene en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft zich verenigd met de medische onderbouwing van het bestreden besluit, mede omdat van de kant van betrokkene geen medische informatie in geding is gebracht die tot een ander oordeel dwingt.
2.3. De rechtbank achtte evenwel de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende onderzocht en gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks de nieuwe release van het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) die in eerste aanleg is ingediend, mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene bij de geduide functies niet gemarkeerd zijn. Daarnaast had appellant bij ieder niet-matchend punt van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moeten motiveren waarom de belasting de mogelijkheden van betrokkene niet te boven gaat.
3.1. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat er geen markeringen achterwege zijn gelaten en dat de functionele mogelijkheden van betrokkene bij geen van de functies worden overschreden. Appellant heeft gevorderd dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en dat het (inleidend) beroep alsnog ongegrond wordt verklaard.
3.2. Bij brief van 6 mei 2008 heeft appellant desgevraagd alsnog alle signaleringen bij de functies toegelicht en uiteengezet dat de functies in voldoende mate solitair zijn, dat er niet te veel omgevingsgeruis optreedt en in de functies sprake is van een voldoende stille omgeving.
3.3. Ter terechtzitting heeft appellant zijn vordering bijgesteld in die zin dat, omdat het bestreden besluit eerst bij brief van 6 mei 2008 voldoende is onderbouwd, verzocht is tot het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bij de aangevallen uitspraak vernietigde besluit.
4.1. De Raad overweegt dat, gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, alleen de vraag aan de orde is of de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit naar behoren is onderbouwd.
4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971) en 23 februari 2007 (LJN: AZ9153) over de nieuwe release van het CBBS oordeelt de Raad dat de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak ter zake van de arbeidskundige grondslag, niet kunnen worden gevolgd. Het hoger beroep van appellant slaagt mitsdien.
4.3. De Raad is verder van oordeel dat met het schrijven van 6 mei 2008 van appellant alle mogelijke overschrijdingen bekendgemaakt en toegelicht zijn en dat met betrekking tot de FML, waar deze voordien nog een zogenoemde verborgen beperking kende bij het item 2.12, genoegzaam is uiteengezet dat zich ter zake geen overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene bij de functies voordoet. Nu deze onderbouwing eerst na het bestreden besluit is gegeven, is dat besluit door de rechtbank terecht niet in stand gelaten, maar kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
5. Van kosten die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is de Raad niet gebleken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist, met inachtneming van het in de aangevallen uitspraak overwogene;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 december 2004 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008.