ECLI:NL:CRVB:2008:BE9776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6980 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische urenbeperkingen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 10 november 2004 het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de WAO-uitkering van de appellant herzien van 80-100% naar 65-80% op basis van een besluit van 7 oktober 2003. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Mijnssen, stelde dat hij maximaal 3 à 4 uur per dag belastbaar is voor arbeid, terwijl de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een medische urenbeperking van gemiddeld niet meer dan acht uur per dag aangeeft. De Raad heeft het procesverloop en de ingediende stukken van beide partijen zorgvuldig bekeken, waaronder rapporten van verschillende deskundigen zoals psychiater A.A. van Loon en bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om een medische urenbeperking aan te nemen. De argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat werk onder zijn niveau zou leiden tot een 'social defeat', werden door de Raad niet overtuigend geacht. De deskundige Kemperman, die door de Raad was ingeschakeld, concludeerde dat er ten tijde van het onderzoek geen psychiatrische ziekte of gebrek kon worden vastgesteld en dat de beperkingen zoals vastgesteld door het Uwv niet onjuist waren. De Raad oordeelde dat de deskundige Kemperman de kritiek van andere deskundigen adequaat had beantwoord en dat er geen aanleiding was om van de hoofdregel af te wijken dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige gevolgd dient te worden.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

04/6980 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 november 2004, 04/1374 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Mijnssen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Mr. Mijnssen heeft nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een nadere toelichting bij de functies gegeven.
Namens appellant is een expertise van 21 maart 2005 van A.A. van Loon, psychiater en een verslag van 12 januari 2005 van reïntegratiebureau Van Dreumel De Piro ingediend.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick op 4 augustus 2006 nader gerapporteerd.
Hierop heeft psychiater Van Loon op 9 september 2006 gereageerd.
Het Uwv heeft vervolgens de nadere reactie van 9 oktober 2006 van Van Gulick ingediend.
Op 7 november 2006 is een rapport van 5 september 2006 van huisarts J.W. ten Oever ontvangen.
Het Uwv heeft bij brief van 4 december 2006 een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ingezonden voorzien van een toelichting van 23 november 2006 door bezwaarverzekeringsarts Van Gulick. Bezwaararbeidsdeskundige Z. Eggink heeft in zijn rapport van 20 november 2006 een aanvullende motivering bij de geduide functies gegeven. Een nieuw resultaat functiebeoordeling is ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006.
Op 8 januari 2007 heeft de Raad partijen bericht dat het onderzoek wordt heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest.
Vervolgens is door de Raad zenuwarts C.J.F. Kemperman benoemd tot deskundige voor het instellen van een onderzoek.
Op 6 maart 2007 is namens appellant aanvullende medische informatie ingediend.
Op 12 april 2007 is ontvangen het rapport van het onderzoek van 6 maart 2007 door Kemperman, vergezeld van opmerkingen van appellant en informatie, afkomstig van de behandelend sector, opgevraagd door Kemperman. De deskundige heeft op 25 april 2007 nog aanvullende informatie ingediend.
Namens appellant is gereageerd op dit rapport. Bij schrijven van 10 mei 2007 is een aantal producties ingediend, waaronder een brief van 27 maart 2007 van huisarts J.W. ten Oever, reacties van 27 maart 2007 en 25 april 2007 van psycholoog/psychotherapeut W.A.C. Bleijenberg en een reactie van 23 april 2007 van psychiater Van Loon.
Bezwaarverzekeringsarts Van Gulick heeft op 23 april 2007 en op 11 juni 2007 gereageerd op de ingediende stukken en het rapport van Kemperman. Tevens is een nieuwe FML, gedateerd 21 juni 2007 ingediend.
Op 27 juni 2007 is een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige Eggink ontvangen.
Van de kant van appellant is op 2 juli 2007 gereageerd op de eerder genoemde stukken afkomstig van het Uwv.
Door het Uwv is vervolgens ingediend een gewijzigde FML, gedateerd 7 augustus 2007, vergezeld van een rapport van 6 augustus 2007 van bezwaarverzekeringsarts Van Gulick, een rapport van 19 september 2007 van bezwaararbeidsdeskundige Eggink alsmede een nieuwe uitdraai van het resultaat functiebeoordeling.
Namens appellant is hierop bij brief van 2 oktober 2007 gereageerd.
Bij brief van 10 oktober 2007 heeft mr. Mijnssen informatie van 29 maart 2007 van dermatoloog S. de Mare ingediend.
Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Van Gulick gereageerd bij rapporten van 12 oktober 2007 en 8 november 2007.
Namens appellant is op 3 december 2007 een rapport van 26 november 2007 van verzekeringsarts L.T. van der Zwaag ingediend.
Bij brief van 20 december 2007 is door het Uwv hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 15 februari 2008.
Voordien is namens appellant nog nadere informatie ingezonden afkomstig van verzekeringsarts Van der Zwaag en van psycholoog Bleijenberg.
Bij brief van 5 maart 2008 heeft de Raad het onderzoek heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest.
Bij brief van 17 maart 2008 is aan deskundige Kemperman verzocht om te reageren op de diverse tot dan toe namens appellant ingediende medische rapporten.
Bij brief van 7 april 2008 heeft Kemperman zijn reactie gegeven.
Bij brief van 19 mei 2008 is namens appellant op de brief van Kemperman gereageerd. Daarbij zijn tevens de brieven van
24 april 2008 van psychiater Van Loon, van 6 mei 2008 van psycholoog Bleijenberg en van 18 mei 2008 van psychiater
W. Bohlmeijer ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 juli 2008. Appellant noch zijn gemachtigde is, zoals aangekondigd, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Elsaker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 oktober 2003 is appellants uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), voordien berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ingaande 8 december 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 18 mei 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 7 oktober 2003 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor het aannemen van een zogenoemde medische urenbeperking. De grond die door appellant is aangevoerd dat het aanvaarden van werk onder zijn niveau zal leiden tot een ‘social defeat’ heeft de rechtbank verworpen met een verwijzing naar het Schattingsbesluit.
3.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant acht zich maximaal voor 3 à 4 uur per dag belastbaar voor arbeid terwijl de FML die aan de schatting ten grondslag ligt een medische urenbeperking kent van gemiddeld niet meer dan acht uur per dag/gemiddeld niet meer dan 40 uur per week.
3.2. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de expertises die uitgebracht zijn door psychiater Bohlmeijer en Van Loon, alsmede de rapporten van psycholoog/psychotherapeut Bleijenberg, verzekeringsarts Van der Zwaag, dermatoloog De Mare, huisarts Ten Oever alsmede het rapport van reïntegratiebureau Van Dreumel De Piro welke in rubriek I van deze uitspraak zijn genoemd. Ook is gewezen op de informatie van KNO-arts J.P.P.M. van Leeuwen van 6 december 2001.
3.3. Het Uwv heeft aanleiding gezien de FML aan te passen aan de eisen van de jurisprudentie van de Raad zoals die blijken uit zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN: AR4717) en 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971), en aan de gebleken gehoorproblematiek. Het Uwv ziet geen reden een medische urenbeperking aan te nemen en acht appellant onveranderd in staat de geduide functies te vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Deskundige Kemperman is desgevraagd na onderzoek tot het oordeel gekomen dat ten tijde van het onderzoek een (psychiatrische) ziekte of gebrek niet kon worden vastgesteld. Ten tijde van belang was vermoedelijk sprake van een als ziekte aan te merken aanpassingsstoornis.
Kemperman heeft de beperkingen zoals vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv, niet onjuist geacht. De stelling dat het desondanks noodzakelijk zou zijn geweest om ook een urenbeperking op te leggen vindt onvoldoende aanknopingspunten in het uit die tijd voorhanden materiaal, aldus Kemperman.
4.2. De Raad heeft onderkend dat aan Kemperman ten onrechte de FML van 10 juni 2003 ter beoordeling is voorgelegd, maar is van oordeel dat, nu de juiste FML van 7 augustus 2007 meer beperkingen aangeeft dan die van 10 juni 2003, de mening van de deskundige ten aanzien van de juiste FML voor appellant zeker niet ongunstiger zal hebben geluid.
4.3. In ’s Raads jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd.
4.4. De Raad is van oordeel dat er in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat Kemperman kennis heeft genomen van de gedingstukken, en appellant zelf, bijgestaan door psycholoog A. Vervoort, heeft onderzocht. Hij heeft voorts uitgebreid van zijn bevindingen gerapporteerd en de vragen van de Raad beantwoord.
4.5. Ook in de stukken die zijn ingediend van de kant van appellant vindt de Raad geen aanknopingspunten om van bovenstaande hoofdregel af te wijken. De Raad overweegt daartoe dat Kemperman de punten van kritiek van Bohlmeijer, Van Loon en Bleijenberg heeft besproken en nadere uitleg heeft gegeven.
4.6. Met name ziet de Raad geen aanleiding om, in weerwil van het oordeel van Kemperman, toch een medische urenbeperking aan te nemen. Hetgeen dienaangaande van de kant van de behandelend sector en van Bohlmeijer en Van Loon is opgemerkt, acht de Raad onvoldoende overtuigend.
4.7. Met betrekking tot de stelling van appellant dat aanvaarding in werk onder zijn niveau zou leiden tot een ‘social defeat,’ en ‘depressogeen’ zou werken op zijn klachten, overweegt de Raad dat hij ook in de informatie die van de kant van appellant in geding is gebracht, geen overtuigende onderbouwing daarvoor leest. De Raad wijst er bovendien op dat appellant op de hoorzitting van 22 januari 2004 heeft verklaard dat hij met de beroepen die geduid zijn niet tevreden is, maar dat hij daar mee kan leven.
4.8. Ten slotte overweegt de Raad dat ook uit de gedingstukken niet een beeld naar voren komt van een persoon die aangewezen is op een medische urenbeperking, nu appellant ten tijde hier van belang redelijk wat dagactiviteiten ondernam, hij geen medicatie van belang gebruikte, zijn huisarts in de jaren 2002/2003 niet bekend was met mogelijke psychische klachten en dat appellant, voorafgaand aan de herbeoordeling door het Uwv slechts eens in de twee à drie maanden het spreekuur van psycholoog Bleijenberg bezocht.
4.9. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2008.
(get.) G. van der Wiel
(get.) M.C.T.M. Sonderegger
JL