de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 mei 2006, 06/203 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Schreurs, advocaat te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 26 mei 2008 een rapport van 19 mei 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 6 juni 2008, waar partijen niet zijn verschenen, zoals tevoren was aangekondigd.
1. Bij besluit op bezwaar van 2 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene gericht tegen het besluit van 6 september 2005, waarbij appellant betrokkenes uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingaande 3 november 2005 heeft ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene minder dan 15% bedraagt, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake van het griffierecht en de proceskosten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de eis stelt dat appellant in alle gevallen een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader overlegt en dat appellant alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokkene toelicht.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep alsnog andere functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd in verband met het opleidingsniveau en de fysieke gesteldheid van betrokkene. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige het maatmanloon en de maatmanomvang nader vastgesteld.
3.3. Blijkens het verweerschrift heeft betrokkene zich in het standpunt van de rechtbank zowel met betrekking tot het medisch aspect als met betrekking tot het arbeidskundig aspect van de schatting kunnen vinden.
3.4. Naar aanleiding van de nadere stukken van appellant is van de kant van betrokkene niet meer gereageerd.
4.1. Gelet op wat hiervoor is overwogen is nog slechts aan de orde de vraag of de blijkens het rapport van 19 mei 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige J.A.F. Vrijburg alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, voor betrokkene passend zijn te achten.
4.2. De Raad stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige in voormeld rapport uitvoerig heeft toegelicht dat de belasting in de bedoelde functies binnen de belastbaarheid van betrokkene blijft en dat zij voldoet aan de gestelde functie-eisen. De Raad ziet geen aanleiding om deze uiteenzetting van de bezwaararbeidskundige niet te volgen.
4.3. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005 (LJN: AT1852), 28 november 2007 (LJN: BB9311) en 23 januari 2008 (LJN: BC2880) overweegt de Raad dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit of een onderdeel van een besluit als bedoeld in
(de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Voor gedeeltelijke vernietiging van een besluit is bij een onjuist bevinden van die arbeidskundige grondslag dan ook geen plaats.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het betreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten is stand blijven. De Raad zal het bestreden besluit in zijn geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008.