ECLI:NL:CRVB:2008:BE9647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4698WAo+06-5423WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die per 23 mei 2005 is ingetrokken door het Uwv, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep van betrokkene tegen het besluit van het Uwv gegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv niet op een juiste medische grondslag berustte en dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet voldoende betrouwbaar was.

Tijdens de zitting op 11 juli 2008 was betrokkene niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A. Ruis. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de grieven van betrokkene afdoende had besproken, maar dat het hoger beroep van het Uwv, dat zich richtte tegen het oordeel van de rechtbank over het CBBS, doel trof. De Raad oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over de betrouwbaarheid van het CBBS, en dat het besluit van het Uwv op een juiste basis was genomen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2008, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

06/4698 WAO en 06/5423 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 augustus 2006, 05/1309 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 22 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Zowel betrokkene als het Uwv hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2008. Betrokkene is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden van belang in dit geschil verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. De Raad volstaat met het volgende.
1.3. Bij besluit van 21 september 2005 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van betrokkene per 23 mei 2005 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per die datum minder dan 15% was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 september 2005 gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2005 vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit op een juiste medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), ook na aanpassing naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (onder andere LJN: AR4716) nog immer niet voldoende betrouwbaar is, zodat het op dit systeem berustende besluit van 21 september 2005 niet in stand kan blijven.
3.1. Hetgeen betrokkene omtrent het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische component van het besluit van 21 september 2005 heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds eerder door hem is aangevoerd. Nieuwe argumenten zijn door betrokkene niet naar voren gebracht. Evenmin zijn door hem nieuwe verklaringen omtrent zijn gezondheidstoestand en de beperkingen die hieruit voortvloeien in geding gebracht.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van betrokkene afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft op dit punt de overwegingen en het oordeel van de rechtbank.
3.2. Het hoger beroep van het Uwv, dat zich richt tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van het CBBS en de gevolgen hiervan voor het besluit van 21 september 2005, treft doel.
Uit de inmiddels door de Raad ter zake gevormde jurisprudentie zoals neergelegd in de uitspraken van 12 oktober 2006, onder meer LJN: AR4717 en van 1 februari 2008, LJN: BC3237, volgt dat het door de rechtbank gegeven oordeel over het CBBS, zoals dat luidde na aanpassing naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, niet juist is, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
3.3. Het standpunt van betrokkene dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor hem niet geschikt zijn treft geen doel. Aan het besluit van 21 september 2005 ligt mede ten grondslag het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 september 2005. In dit rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige de aan de schatting ten grondslag gelegde functies besproken. Per functie heeft hij aan de hand van de in die functie voorkomende belasting en de bij betrokkene bestaande beperkingen de gesignaleerde schijnbare overschrijdingen bezien en beoordeeld.
In hetgeen door betrokkene is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot het oordeel te komen dat het Uwv zijn besluit van 21 september 2005 niet op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft kunnen baseren, omdat de in het rapport gegeven toelichting gebrekkig, onvoldoende inzichtelijk of anderszins onjuist is.
3.4. Onder de vorengeschetste omstandigheden dient het inleidend beroep ongegrond te worden verklaard.
3.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL