ECLI:NL:CRVB:2008:BE9646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7112WAO+06-7113WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 30 november 2006 een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. De appellant had zijn WAO-uitkering zien intrekken door het Uwv, dat stelde dat er geen toename van medische beperkingen was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 augustus 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, vernietigd moest worden. De Raad vond dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de appellant geen urenbeperking had en dat de medische situatie van de appellant niet correct was ingeschat. De Raad heeft de eerdere beslissing van het Uwv vernietigd en gelast dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 644,- werden begroot. De Raad oordeelde dat het Uwv het griffierecht van de appellant van € 105,- moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op signalen van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

06/7112 WAO en 06/7113 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 30 november 2006, 06/219 en 06/1327 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J.M. de Vlieger, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.K.M. Hoffmann, advocaat en kantoorgenoot van mr. De Vlieger. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden van belang in dit geschil verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2.1. Bij besluit van 8 november 2006 heeft het Uwv ingetrokken zijn beslissing op bezwaar van 24 januari 2006. Opnieuw beslissend op het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van het Uwv van 18 november 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per
13 april 2005, per 11 mei 2005 – na het vervullen van de wachttijd – ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tevens heeft het Uwv bij deze beslissing de WAO-uitkering van appellant per
14 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 24 januari 2006, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 november 2006, ongegrond verklaard; met beslissingen ter zake proceskostenveroordeling en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ter zake van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per 13 april 2005 geen sprake was van een toename van de medische beperkingen van appellant, zodat reeds hierom het Uwv terecht niet tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is overgegaan.
Ten aanzien van de situatie per 14 november 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 8 november 2006 rust op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van
8 november 2006 en zich op het standpunt gesteld dat het Uwv per beide in geschil zijnde data zijn beperkingen onvoldoende heeft erkend en ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Appellant heeft gesteld dat hij last heeft van ernstige psychische problemen, bestaande uit onder meer angsten, paniekaanvallen, slaapproblemen, hoofdpijnklachten, een opgejaagd gevoel, hartkloppingen en ernstige vermoeidheid. Voorts heeft hij gesteld rug- en knieklachten te hebben.
Appellant acht zich met zijn klachten niet geschikt de aan de schatting per 14 november 2005 ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verklaring overgelegd van D.J. Schakel, medisch adviseur, gedateerd 3 april 2007.
Voorts heeft appellant nog gewezen op een verklaring van zijn huisarts C.J.M. van den Helder, gedateerd 20 november 2006.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat het Uwv noch per 11 mei 2005, noch per 14 november 2005 de bij appellant bestaande beperkingen heeft onderschat en dat voor het aannemen van een urenbeperking geen noodzaak bestaat.
Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2006, welk rapport mede ten grondslag ligt aan het besluit van 8 november 2006, blijkt dat de door appellant geuite klachten door de bezwaarverzekeringsarts in zijn beschouwing zijn betrokken. Voorts blijkt uit dit rapport dat rekening is gehouden met de opvatting van de appellant behandelend psychiater D.G. Buiten, zoals neergelegd in diens brief van 3 januari 2006.
4.2. Ook uit de in hoger beroep overgelegde brieven van Schakel en van Van den Helder is de Raad niet gebleken dat bij de bezwaarverzekeringsarts geen volledig beeld van de gezondheidssituatie van appellant bestond, dan wel dat de uit de gezondheidssituatie voortvloeiende beperkingen zijn onderschat.
De brief van Van den Helder bevat geen informatie die niet reeds bekend was. In het rapport van Schakel is weliswaar vermeld dat bij appellant verdergaande beperkingen bestaan dan door het Uwv is aangenomen, doch een gedegen medische onderbouwing van dit standpunt ontbreekt.
4.3. De Raad verenigt zich voorts met het oordeel van de rechtbank dat voldoende inzichtelijk is toegelicht dat de functies die aan de schatting per 14 november 2005 ten grondslag liggen voor appellant geschikt zijn, voor zover dat oordeel ziet op de functies administratief medewerker en elektronicamonteur.
De schijnbare overschrijdingen gesignaleerd met een M of G zijn voor die functies volledig toegelicht in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gedateerd 2 november 2006. Dit is echter niet het geval voor wat betreft de functie machinaal metaalbehandelaar. De toelichting voor zover gegeven acht de Raad ook voor deze functie voldoende inzichtelijk, maar er kan niet aan worden voorbijgegaan dat de toelichting, zoals ter zitting ook door de gemachtigde van het Uwv is erkend, niet compleet is. Terecht heeft de gemachtigde van appellant erop gewezen dat de signalering “Hitte; bijzondere belasting, namelijk: Werken bij smeltovens en met verhitte gietstukken” van geen enkele toelichting is voorzien. Zo’n toelichting is gelet op de uitspraak van de Raad van 1 februari 2008, 06/2150 WAO; LJN: BC3237, noodzakelijk.
4.4. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, dient mitsdien te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 8 november 2006 dient gegrond te worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd.
4.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 november 2006, gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL