ECLI:NL:CRVB:2008:BE9535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-520 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de weigering van WAZ- en WAO-uitkering op basis van medische beperkingen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 december 2005 had geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 augustus 2008 uitspraak gedaan. Appellante had in 2000 een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend, maar het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een rapport van een arts van het Joegoslavische orgaan, waaruit bleek dat appellante in staat was om werkzaamheden te verrichten met bepaalde beperkingen. De verzekeringsarts S.M. Oosterhout stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waaruit bleek dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om de uitkering te weigeren, maar dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. Dit gebrek werd hersteld, en de rechtbank liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat door appellante werd bestreden in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de FML voor onjuist te houden. Appellante had geen medische gegevens overgelegd die erop wezen dat haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid waren overschat. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, in overeenstemming waren met de voor appellante geldende arbeidsbeperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

06/520 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2005, 05/861 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 21 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in Nederland werkzaam geweest. In 2000 heeft zij via het (toenmalige) Joegoslavische orgaan een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend.
1.2. Op verzoek van het Uwv is appellante onderzocht door een arts van het Joegoslavische orgaan. Volgens het uitgebrachte rapport was appellante in staat gedurende de volledige werktijd werkzaamheden te verrichten waarin zij niet langdurig in een gedwongen houding moet werken en waarbij de armen niet boven schouderhoogte zijn.
1.3. Aan de hand van dit rapport heeft de verzekeringsarts S.M. Oosterhout een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J. Zoetelief een aantal functies geselecteerd die appellante met de voor haar geldende beperkingen moet kunnen vervullen. Vergelijking van hetgeen appellante in deze functies kan verdienen met het voor haar geldende maatmaninkomen leverde een arbeidsongeschiktheidspercentage op van minder dan 15%.
1.4. Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder overweging dat appellante zo zij al op 20 november 2000 arbeidsongeschikt is geworden, geen 52 weken arbeidsongeschikt is gebleven en in elk geval op 19 november 2001 niet arbeidsongeschikt was.
1.5. In de bezwaarfase is rapport uitgebracht door de bezwaarverzekeringsarts
R.M. de Vink, die geen aanleiding zag af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts Oosterhout. Voorts is gerapporteerd door de bezwaararbeidsdeskundige S.L. Koot. Deze heeft twee van de voor appellante geselecteerde functies laten vervallen, maar concludeerde dat ook op basis van de resterende functies het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 15 bedroeg. Bij het bestreden besluit van 18 maart 2005 heeft het Uwv zijn besluit van 5 februari 2004 gehandhaafd.
2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 19 november 2001 minder dan 15% bedroeg, zodat appellante op die datum niet voor een uitkering ingevolge de WAZ of de WAO in aanmerking kwam. Omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleefde, heeft de rechtbank aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen. Nu dit gebrek inmiddels was hersteld, heeft zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat het Uwv het in eerste aanleg door appellante betaalde griffierecht diende te vergoeden.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit.
4. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen.
4.1. Met de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten om de voor appellante opgestelde FML voor onjuist te houden. Bij de opstelling hiervan is rekening gehouden met de bevindingen van de arts van het Joegoslavische orgaan bij zijn/haar onderzoek van appellante. Door appellante zijn geen medische gegevens overgelegd die erop wijzen dat haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid zijn overschat. De door appellante in hoger beroep ingezonden medische verklaringen dateren van 2006, derhalve van ver na de datum in geding. Zij bevatten geen gegevens omtrent appellantes toestand op de datum in geding.
4.2. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de (uiteindelijk) aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn met de voor appellante geldende arbeidsbeperkingen.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.J. Bernhagen.
CB