ECLI:NL:CRVB:2008:BE9498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4031 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 10 december 1998 arbeidsongeschikt was door letsel aan haar slokdarm, had aanvankelijk een uitkering ontvangen op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2005, uitgevoerd door arts G.W. Alibahadoer, werd vastgesteld dat appellante beperkingen ondervond bij hoge werkdruk en zware fysieke werkzaamheden. De arts stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waaruit bleek dat het verlies aan verdienvermogen 0% was. Op basis hiervan besloot het Uwv op 19 april 2005 om de WAO-uitkering van appellante per 19 juni 2005 in te trekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het Uwv onjuiste medische beperkingen had vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep en stelde dat de FML te geringe beperkingen aannam en dat de geselecteerde functies niet met haar waren besproken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de grieven van appellante niet slaagden. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML de beperkingen van appellante adequaat weergaf. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

06/4031 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juni 2006, 05/7686 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 augustus 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Koot, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 juli 2008 zijn namens appellante nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene was werkzaam als medewerkster administratie toen zij op
10 december 1998 uitviel vanwege klachten ten gevolge van letsel aan haar slokdarm. Het Uwv heeft vervolgens aan appellante met ingang van 3 december 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op 23 februari 2005 onderzocht door de arts G.W. Alibahadoer, die in haar rapportage van dezelfde datum heeft aangegeven dat appellante beperkingen ondervindt ten aanzien van hoge werkdruk, conflictsituaties en zware fysieke werkzaamheden. Op basis hiervan heeft deze arts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarna de arbeidsdeskundige E. Krijgsman op 18 april 2005 aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst bij het arbeidskundig onderzoek heeft vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen van appellante 0% bedroeg. Hierna nam het Uwv op 19 april 2005 het besluit om de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 juni 2005 in te trekken.
2.2. In de bezwaarprocedure onderschreef de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn in een rapport van 20 september 2005 het onderzoek en de conclusies van Alibahadoer. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
19 april 2005 bij besluit van 22 september 2005 (het bestreden besluit) ongegrond.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij gelet op de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan en dat zowel de lichamelijke als psychische belastbaarheid van appellante niet is overschat in de FML. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies passen binnen de voor appellante opgestelde FML en dat voor zover sprake is van zogenoemde signaleringen in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 augustus 2005 en de daarbij behorende uitdraai van het resultaat functiebeoordeling van 24 augustus 2005 afdoende gemotiveerd is waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
4. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat, gelet op haar lichamelijke en psychische klachten, in de FML te geringe beperkingen zijn aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv hieromtrent tot een afgewogen oordeel is gekomen. Voorts heeft appellante gesteld dat de geselecteerde functies niet met haar zijn besproken en dat inzichtelijk dient te worden gemaakt waarom de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen dat, ondanks de overschrijdingen, de belastbaarheid van appellante toch niet wordt overschreden, dan wel waarom een zodanige overschrijding acceptabel wordt geacht.
5. De Raad ziet deze grieven van appellante niet slagen. Hij overweegt daartoe het volgende.
5.1. In navolging van de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundigonderzoek vanwege het Uwv op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en verkregen medische informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de verkregen informatie van de behandelend sector heeft de verzekeringsarts de beperking ten aanzien van de psychische belasting van appellante aangepast en weergegeven in de FML van
4 mei 2005. Niet gebleken is dat daarbij de beperkingen van appellante zijn onderschat. Het in hoger beroep door appellante overgelegde medische journaal van haar huisarts en het indicatieoverzicht zorgtoewijzing hebben, blijkens het verhandelde ter zitting, de bezwaarverzekeringsarts evenmin aanleiding gegeven om tot een andersluidend oordeel te komen, nu daarin geen objectiveerbare medische gegevens zijn vervat over verdergaande lichamelijke of psychische beperkingen van appellante ten tijde in geding. Gelet op het voorgaande en op het geheel van de voorhanden medische gegevens ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om appellante te volgen in haar standpunt dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze zou hebben plaatsgevonden en dat in de FML haar beperkingen zijn onderschat. Voor het benoemen van een deskundige ten behoeve van een nader medisch onderzoek, zoals door appellante ter zitting verzocht, acht de Raad dan ook onvoldoende gronden aanwezig.
5.2. Ten aanzien van de grief van appellante dat de arbeidsdeskundige de geselecteerde functies niet met haar heeft besproken, overweegt de Raad dat hij, gelet op de wijze van verslaglegging door de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 18 april 2005 en op de aan appellante gerichte aanzegbrief van dezelfde datum, het standpunt van appellante niet kan volgen. In dit verband merkt de Raad op dat de in de bezwaarfase resterende functies, waarbij de functie van administratief ondersteunend medewerkster is vervallen, dezelfde zijn als de functies die zijn genoemd in de rapportage van 18 april 2005. Deze grief van appellant kan derhalve niet slagen.
Met betrekking tot de grief dat de overschrijdingen van de belastbaarheid bij de geselecteerde functies onvoldoende zijn gemotiveerd, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellante voor de voor haar geselecteerde functies door de bezwaararbeidsdeskundige D.J. Gootjes, die de functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) liet vervallen in zijn rapportage van
25 augustus 2005 uitgebreid is toegelicht en dat daarmee voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom de belasting op de gesignaleerde overschrijdingen en de totaalbelasting van appellante aanvaardbaar worden geacht. Ook al zouden de functies operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121) en ophanger-opsteker (SBC-code 264121) in verband met nachtdiensten eveneens buiten beschouwing worden gelaten, dan nog resteren er in laatstgenoemde SBC-code en overigens op de arbeidsmogelijkhedenlijst voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen, waarvan het mediaanloon geen gevolgen heeft voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot overschrijding van de belasting in de geselecteerde functies kan de Raad niet tot het oordeel leiden dat de arbeidskundige beoordeling niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
5.3. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
OA