ECLI:NL:CRVB:2008:BE9391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4005 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gedeeltelijke WAZ-uitkering en de arbeidskundige motivering daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het UWV een onvolledige en deels onjuiste uitvoering had gegeven aan haar eerdere uitspraak met betrekking tot de toekenning van een WAZ-uitkering aan betrokkene, die wegens knie-, been- en rugklachten niet meer in staat was om zijn werkzaamheden als zelfstandig melkbezorger en kruidenier uit te voeren. Het UWV had aanvankelijk geweigerd om betrokkene een uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Na een nieuw besluit op bezwaar werd betrokkene alsnog in aanmerking gebracht voor een uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van dit besluit niet voldoende was onderbouwd.

Tijdens het hoger beroep heeft het UWV aanvullende motiveringen verstrekt voor de geschiktheid van de functies van acquisiteur en productiemedewerker industrie voor betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is, maar dat de toelichting op de passendheid van de functies pas in de fase van het hoger beroep is verstrekt. De Raad heeft besloten om de vernietiging van het bestreden besluit in stand te laten, maar de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand te houden. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en voldoende motivering van arbeidskundige beoordelingen in het kader van de WAZ. De Raad heeft ook aangegeven dat signaleringen van de arbeidsdeskundige niet zonder motivering mogen worden omgezet, en dat er in voorkomende gevallen overleg met de verzekeringsarts nodig kan zijn. De uitspraak biedt inzicht in de eisen die aan de motivering van besluiten in het kader van de WAZ worden gesteld en de rol van de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep in het proces.

Uitspraak

06/4005 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 30 mei 2006, 05/475 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H.S.O. Slagers-Busscher, werkzaam bij Busscher juristen te Tubbergen, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapport met bijlagen van zijn bezwaararbeidsdeskundige ingezonden, waarop van de zijde van betrokkene is gereageerd.
Appellant heeft een commentaar van zijn bezwaararbeidsdeskundige aan de Raad doen toekomen. Ook hierop is namens betrokkene gereageerd.
Desgevraagd heeft de rechtbank Almelo stukken aan de Raad doen toekomen.
Van de zijde van betrokkene zijn eveneens nadere stukken ingezonden.
Appellant heeft een commentaar van zijn bezwaararbeidsdeskundige aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellant heeft zich met voorafgaand bericht niet doen vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Slagers-Busscher, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene is in november 2002 wegens knie-, been- en rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zelfstandig melkbezorger annex kruidenier.
2. Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft appellant geweigerd aan betrokkene in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 31 oktober 2003, een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, op de grond dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
2.1. Bij besluit van 25 maart 2004 heeft appellant het bezwaar tegen evenvermeld primair besluit ongegrond verklaard. Nadat betrokkene beroep had ingesteld tegen het besluit van 25 maart 2004, heeft appellant een nieuw besluit op bezwaar genomen, gedateerd 17 juni 2004. Bij dit besluit is het bezwaar alsnog gegrond verklaard en is betrokkene met ingang van 31 oktober 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de WAZ, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3. Bij uitspraak van 11 januari 2005 heeft de rechtbank Almelo het beroep tegen het besluit van 25 maart 2004 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 17 juni 2004 gegrond verklaard, laatstgenoemd besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van het besluit van 17 juni 2004, maar de arbeidskundige grondslag kon om verschillende redenen geen genade vinden in de ogen van de rechtbank.
4. Appellant heeft in genoemde uitspraak berust en ter uitvoering daarvan het thans bestreden besluit van 15 maart 2005 genomen, waarbij andermaal het bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2003 gegrond is verklaard en aan betrokkene met ingang van 31 oktober 2003 een uitkering ingevolge de WAZ is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van haar uitspraak.
5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant een onvolledige en – deels – onjuiste uitvoering gegeven aan haar eerdere uitspraak van 11 januari 2005. In dit verband heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat, gegeven de belasting die de functie van acquisiteur kent op het aspect zitten en gegeven de belastbaarheid van betrokkene op dat aspect, nog steeds niet toereikend is toegelicht waarom die functie toch voor hem geschikt is te achten.
5.2. Daarnaast ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een motivering waarom de functie van productiemedewerker industrie voor betrokkene passend is te achten, nu het resultaat functiebeoordeling van die functie een overschrijding laat zien van diens belastbaarheid op het aspect knielen of hurken.
5.3. De rechtbank heeft voorts verwezen naar een tweetal eerdere uitspraken van
13 januari 2006, waarin zij heeft overwogen dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad tegen het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft geuit in zijn uitspraken van 9 november 2004, ook nog gelden voor het door appellant naar aanleiding van die uitspraken aangepaste CBBS, de zogeheten nieuwe release van het CBBS.
5.4. De nieuwe release is volgens de rechtbank, ook in het onderhavige geval, enerzijds niet betrouwbaar in het signaleren van mogelijke overschrijdingen op matchende beoordelingspunten, terwijl anderzijds niet zonder meer kan worden aangenomen dat de geautomatiseerd geselecteerde functies op niet-matchende beoordelingspunten geschikt zijn voor betrokkene. De rechtbank benadrukt dat in dit geval niet alle in haar uitspraken van 13 januari 2006 genoemde knelpunten van de nieuwe release zijn besproken. Dit betreft zowel de matchende als de niet-matchende beoordelingspunten.
5.5. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen.
6. Appellant houdt in hoger beroep in de eerste plaats staande dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als voor betrokkene passend zijn aangemerkt. Daarbij geldt dat met betrekking tot de beide door de rechtbank bekritiseerde functies van acquisiteur en productiemedewerker industrie nog aanvullende motiveringen zijn verstrekt waarom die functies, met name ook op de in de aangevallen uitspraak genoemde belastingaspecten, geacht kunnen worden binnen het bereik van betrokkene te liggen.
6.1. Voorts neemt appellant stelling tegen de zienswijze van de rechtbank dat ook aan de nieuwe release van het CBBS nog structurele gebreken kleven, als aangegeven door de rechtbank.
7. De Raad overweegt met betrekking tot dit laatste dat met de inmiddels door de Raad na de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het aangepaste CBBS gewezen nadere uitspraken, waarvan in het bijzonder de uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN AY9971, 9973, 9974, 9976 en 9980), de door de rechtbank beschreven (principiële) bezwaren grotendeels reeds tot een beoordeling door de Raad hebben geleid, waarbij geldt dat die bezwaren in overwegende mate door de Raad niet worden gedeeld.
7.1. De Raad heeft, voor zover hier van belang, in zijn vorengenoemde uitspraken van
12 oktober 2006 blijk gegeven van het oordeel dat met de naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte systeem-aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven.
7.2. De Raad heeft het genoegzaam aannemelijk geacht dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert. Hierbij overweegt de Raad nog, naar aanleiding van de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, dat hij in zijn uitspraak van 1 februari 2008, LJN BC3237 heeft blijk gegeven van de opvatting dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om zijn hiervoor weergegeven oordeel over het aangepaste CBBS niet langer juist te achten vanwege het gebruik van het begrip bijzondere belasting. De Raad volstaat hier verder met een verwijzing naar genoemde uitspraak.
7.3. De rechtbank kan aldus niet worden gevolgd in haar oordeel dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 tegen het CBBS heeft geformuleerd, ook nog gelden voor de nieuwe release van het CBBS.
7.4. Wel heeft de rechtbank, gelet op hetgeen de Raad dienaangaande heeft overwogen en geoordeeld in zijn uitspraken van 12 oktober 2006, het gelijk aan haar zijde waar zij van oordeel is dat een arbeidsdeskundige niet zonder motivering door het systeem aangebrachte signaleringen “M” mag omzetten in een “G”. Alle signaleringen dienen, zo heeft de Raad in die uitspraken overwogen, van een afzonderlijke toelichting waaruit blijkt waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts nodig zal zijn. Overigens behoeft, zo heeft de Raad tevens overwogen, een motivering niet steeds even uitgebreid te zijn.
7.5. De Raad constateert dat appellant in de fase van het hoger beroep alsnog toelichtingen heeft verstrekt bij de aanvankelijk door de arbeidsdeskundige toegepaste ongemotiveerde omzetting van de signaleringen “M” in een “G”. De Raad is van oordeel dat met deze toelichtingen alsmede met de overige van de zijde van appellant verstrekte toelichtingen – welke tot stand zijn gekomen mede in overleg tussen de bezwaararbeids-deskundige en de bezwaarverzekeringsarts en met inbreng van de arbeidsdeskundige analist – uiteindelijk toereikend en in overeenstemming met de door de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 11 januari 2005 aan appellant gegeven opdracht, is gemotiveerd waarom de gebruikte functies, ook die van acquisiteur en productiemedewerker industrie, medisch haalbaar zijn te achten voor betrokkene.
7.6. In dit verband overweegt de Raad nog, naar aanleiding van hetgeen van de zijde van betrokkene naar voren is gebracht, dat van een niet toegestane relativering achteraf van de functiebelasting, ook ten aanzien van het aspect zitten bij de functie van acquisiteur, geen sprake is. Van meet af aan is bij dat belastingsaspect immers vermeld dat er een zekere ruimte voor de werknemer bestaat om de duur van het achtereen zitten zelf te beïnvloeden, namelijk door tussentijds te gaan staan, waarbij de zogeheten headset kan blijven worden gebruikt.
7.7. De Raad komt al met al tot de slotsom dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is te achten. Nu evenwel een toereikende toelichting op de passendheid van de functies eerst in de fase van het hoger beroep is verstrekt, ziet de Raad aanleiding om de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van het bestreden besluit in stand te laten, onder de bepaling evenwel dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
7.8. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
8. De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak in zoverre daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
MH