op de hoger beroepen van:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene), en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 oktober 2006, 05/4301 en 06/1157 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
Namens betrokkene heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het Uwv hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2008. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar bovengenoemde advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
1. Betrokkene heeft laatstelijk gewerkt als kapster en is in 1992 uitgevallen met klachten aan de rechterarm en psychische klachten. In verband daarmee is aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Bij besluit van 23 maart 2005 heeft het Uwv deze uitkering per 22 mei 2005 bëeindigd. Bij besluit op bezwaar van 19 september 2005 heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 22 mei 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
2.1. Hangende het beroep van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 13 januari 2006 het besluit van 19 september 2005 ingetrokken en het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard. Daarbij is aanleiding gezien betrokkene per 22 mei 2005 alsnog in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 september 2005 bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard en voorts het beroep tegen het besluit van 13 januari 2006 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en bepaald dat aan haar het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft ten aanzien van dit besluit overwogen dat de medische grondslag toereikend is maar dat door het Uwv onvoldoende is onderbouwd dat betrokkene in staat is de haar voorgehouden functie van assistent consultatiebureau uit te oefenen, gelet op de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen toelichting ten aanzien van lezen en schrijven in verband met dyslexie, welke door de bezwaararbeidsdeskundige is vertaald in de noodzaak van een rustige werkomgeving.
3.1. Het hoger beroep van beide partijen is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het besluit van 13 januari 2006 (hierna: bestreden besluit). Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende heeft geacht. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige mevrouw T.E.A. de Groot in haar rapportage van 2 november 2006 gewezen op het feit dat het bij de functie van assistente consultatiebureau gaat om het registreren van metingen en inentingen, hetgeen kortdurende, eenvoudige handelingen zijn waarbij de mate van onrust die de aanwezigheid van ouders en kinderen met zich brengt, nauwelijks een belemmering vormt.
3.2. Betrokkene stelt van haar kant dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven omdat haar gezondheidssituatie sinds 1995 niet is verbeterd, maar eerder slechter is geworden in verband met haar klachten van fibromyalgie en psychische instabiliteit. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de functie van assistente consultatiebureau onderschrijft maar dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit tevens onvoldoende is omdat zij, gelet op haar medische beperkingen, niet in staat is om de functie van postbesteller uit te oefenen omdat hierbij in koude en wind moet worden gefietst en evenmin in staat is om de functie van machinaal metaalhandelaar uit te oefenen.
4.1. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen aangaande de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt deze overwegingen tot de zijne. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene door de (bezwaar-)verzekeringsarts zijn onderschat. Nu betrokkene ook in hoger beroep geen medische informatie heeft ingediend die aanleiding voor twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv oproept, ziet de Raad geen grond voor twijfel aan de door het Uwv vastgestelde FML. Het Uwv heeft weliswaar de FML enigszins aangepast in hoger beroep, ten aanzien van conflicthantering en lopen, doch dit betreft een technische aanpassing van de FML, zonder wijziging van de medische grondslag. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke medische deskundige. Het hoger beroep van betrokkene slaagt op dit punt dan ook niet.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, blijkens de rapportage van 22 december 2005, de schatting gebaseerd op de functies van machinaal metaalbehandelaar, assistente consultatie-bureau en postbesteller.
4.3. Wat betreft de functie van assistente consultatiebureau is de Raad met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom betrokkene, gelet op de door de verzekeringsarts gestelde diagnose van dyslexie, waarmee, volgens de toelichting in de FML, rekening dient te worden gehouden ten aanzien van lezen en schrijven, in staat moet worden geacht deze functie te vervullen. De assistente consultatiebureau dient in aanwezigheid van ouders en kinderen lichte administratieve werkzaamheden te verrichten. De Raad is van oordeel dat de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportages van 22 december 2005, 2 november 2006 en 14 september 2007 op de geschiktheid van deze functie niet volstaat nu terzake geen overleg met de verzekeringsarts is gevoerd. Daardoor is niet duidelijk in welke mate betrokkene last heeft van de dyslexie bij het verrichten van administratieve werkzaamheden en aan welke randvoorwaarden daarbij moet zijn voldaan. Naar het oordeel van de Raad is derhalve onvoldoende onderbouwd dat betrokkene in de onrustige omgeving van een consultatiebureau dit werk goed kan doen, ondanks de door de verzekeringsarts vastgestelde dyslexie. De Raad kan zich dan ook verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze functie geschikt is voor betrokkene. Hierbij geeft de Raad het Uwv in overweging om bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ten aanzien van de functie van assistente consultatiebureau niet alleen aandacht te besteden aan de dyslexie van betrokkene, zoals door de rechtbank opgedragen, maar tevens aan de in de FML opgenomen beperking ten aanzien van omgaan met conflicten, gelet op de bijzondere belasting op dit punt in deze functie.Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep van het Uwv naar het oordeel van de Raad geen doel.
4.4. Wat betreft de functie postbesteller onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank terzake. Voor de stelling van betrokkene dat zij niet in staat is om bij koude en wind op de fiets post te bezorgen heeft de Raad geen medische onderbouwing in de stukken aangetroffen. De toelichting van de bezwaarverzekeringsarts in diens rapportage van 13 maart 2006 en de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 20 maart 2006 op dit punt acht de Raad aanvaardbaar. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de functie van machinaal metaalbehandelaar terecht is voorgehouden aan betrokkene en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank terzake.
5.1. Gelet op het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank terecht bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit heeft vernietigd en het Uwv terecht heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Dit leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van het Uwv (registratienummer 06/6071 WAO) niet slaagt, terwijl ook het hoger beroep van betrokkene (registratienummer 06/6421 WAO) geen doel treft.
5.2. Tot slot ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in de hoger beroepsprocedure van het Uwv (registratienummer 06/6071 WAO). Deze kosten zijn begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en op € 24,20 aan reiskosten, in totaal € 668,20.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv tot betaling van het griffierecht in hoger beroep ad € 422,-.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep (met registratienummer 06/6071 WAO) tot een bedrag van € 668,20, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.