ECLI:NL:CRVB:2008:BE9088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4033 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die sinds 1998 arbeidsongeschikt was, ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij verschillende medische rapporten zijn betrokken, werd haar uitkering per 1 maart 2005 ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de processtukken en de medische rapporten zorgvuldig bestudeerd. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld. De Raad wijst erop dat de door appellante ingebrachte medische stukken, waaronder een brief van haar reumatologe, niet voldoende zijn om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen, zoals door appellante was verzocht. De argumenten van appellante worden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 15 augustus 2008.

Uitspraak

06/4033 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2006, 05/2167 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.E. Stefels, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brief van 27 mei 2008 een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige B. Altena van 18 maart 2008 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2008. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 9 juli 1998 uitgevallen voor haar werk als koerier via een uitzendbureau vanwege kneuzingen, depressieve- en vermoeidheidsklachten en vanwege fibromyalgie. In aansluiting op de wettelijke wachttijd ontving appellante vanaf 8 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante heeft na een auto-ongeval in december 2003 tevens last gekregen van hoofd- en nekpijn en concentratieproblemen.
1.3. In verband met een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts M.C.H. van Didden appellante op 27 september 2004 onderzocht en in haar rapport van dezelfde datum aangegeven dat er beperkingen zijn ten gevolge van ziekte of gebrek. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft psychiater J. IJsselstein op 29 oktober 2004 een onderzoek verricht met betrekking tot de psychische belastbaarheid van appellante en zijn conclusie weergegeven in zijn rapport van dezelfde datum. Vervolgens heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 4 november 2004 de conclusie van IJsselstein bij haar onderzoek betrokken. De verzekeringsarts heeft de voor appellante van toepassing geachte mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 4 november 2004. Appellante is onder meer beperkt geacht voor concentreren, veelvuldige storingen en deadlines en voor fysiek te belastend werk. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige J. Heije functies geselecteerd, zoals opgenomen in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 2 december 2004. In het door Heije op 28 december 2004 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien het aan de geselecteerde functies te ontlenen resterende verdienvermogen, het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op nihil moet worden gesteld, zodat appellante ingedeeld dient te worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. Bij besluit van 29 december 2004 heeft het Uwv met ingang van 1 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Op 17 januari 2005 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Appellante heeft op 9 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank te Utrecht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift van 17 januari 2005. Nadien heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2005 (hierna: het bestreden besluit) dit bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
1.5. Aan het bestreden besluit ligt een heroverweging van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal en bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 10 mei 2005 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat er redenen zijn om af te wijken van de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 10 mei 2005 een gewijzigde FML opgesteld. In deze nieuwe FML wordt appellante tevens beperkt geacht ten aanzien van herinneren en omgang met conflictsituaties en ten aanzien van krachtuitoefening met de rechterhand- en arm. Voorts is een beperking vastgesteld voor overmatige blootstelling aan stoffen, rook, gassen en dampen en dient huidcontact met nikkel te worden vermeden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 10 augustus 2005 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid, evenals bij het primaire besluit is bepaald, minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het tegen het besluit van 29 december 2004 gemaakte bezwaar, wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 augustus 2005. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van enig (processueel) belang, zulks met een veroordeling in de proceskosten. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in de gedingstukken, waaronder de door appellante in beroep overgelegde brief van reumatologe Y. Schenk van 20 april 2006, geen aanknopingspunten zijn gevonden om te oordelen dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellante, zoals weergegeven in de FML, heeft onderschat. Het bestreden besluit is volgens de rechtbank gebaseerd op een toereikende en juiste medische grondslag. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan appellante voorgehouden functies, op goede gronden voor de schatting heeft gebruikt.
3. Het hoger beroep van appellante richt zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door haar overgelegde medische stukken, waaronder de brief van reumatologe Schenk van 20 april 2006, voldoende gegevens bevatten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank had ten minste aanleiding moeten zien om een deskundige in te schakelen. Het Uwv had meer rekening moeten houden met de beperkingen die appellante heeft als gevolg van de combinatie van haar klachten.
4.1. Op grond van het volgende is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4.2. De Raad heeft evenmin als de rechtbank redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellante bestaande medische beperkingen en haar belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. Evenals de rechtbank ziet de Raad ook in de brief van reumatologe Schenk van 20 april 2006 geen aanleiding om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten. De Raad acht daartoe van belang dat het standpunt van de reumatologe in haar brief, inhoudende dat het niet logisch lijkt appellante meer arbeidsgeschikt te achten dan in 2000, is gebaseerd op een onderzoek op 19 oktober 2005, na een afwezigheid van vijf jaar, derhalve ruim na de datum in geding. Voorts is het standpunt van de reumatologe met name gebaseerd op de mededeling door appellante zelf dat haar pijn- en vermoeidheidsklachten ten opzichte van 2000 niet zijn verminderd. Appellante heeft haar grieven in hoger beroep niet verder onderbouwd met nadere gegevens. Nu de Raad geen redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een medisch deskundige, zoals door appellante was verzocht.
4.3. Voorts onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten is terecht door het Uwv aangenomen dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
OA