ECLI:NL:CRVB:2008:BE9016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de berekening van de winst volgens de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De uitspraak betreft de berekening van de winst over het jaar 2003, waarbij de IB-Groep uitging van 8/12 van het jaarbedrag. Appellante betoogde dat de winst voornamelijk in de laatste maanden van het jaar was behaald, terwijl zij daarvoor studeerde en een fulltime baan had. Ze stelde dat een jaargebonden winstbegrip onjuist was en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de IB-Groep niet in strijd had gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad concludeerde dat de vergelijking tussen loontrekkenden en zelfstandigen niet opging, omdat winst een jaargebonden begrip is, terwijl loon dat niet is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.