ECLI:NL:CRVB:2008:BE8936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- E.M. de Bree
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de noodzaak van een nieuw besluit op bezwaar door het UWV
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds mei 1996 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Appellant ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100% tot het UWV in maart 2005 besloot dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was, wat leidde tot intrekking van de uitkering per 23 mei 2005. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het UWV ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het UWV niet adequaat had gehandeld. De Raad constateerde dat de medische gronden voor de herziening van de uitkering niet voldoende waren onderbouwd en dat het UWV verouderde medische gegevens had gebruikt. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV vernietigd moest worden, omdat het niet voldeed aan de eisen van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat besluiten voldoende moeten zijn onderbouwd.
De Raad verplichtte het UWV om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het rekening moet houden met de actuele medische situatie van appellant. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedroegen, en het terugbetalen van het griffierecht van € 142,-. De uitspraak werd gedaan op 9 juli 2008, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak vernietigde en het beroep van appellant gegrond verklaarde.