ECLI:NL:RBAMS:2022:2773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AMS 21/2834
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die in Londen woont. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering per 1 juni 2020 onrechtmatig was, omdat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging ten grondslag lag, onzorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had zich in 2011 ziekgemeld en was in 2013 volledig arbeidsongeschikt verklaard. De beëindiging van de uitkering was gebaseerd op een medisch onderzoek dat plaatsvond op 29 januari 2019, terwijl de beslissing om de uitkering te beëindigen bijna anderhalf jaar later werd genomen. Eiser had in de tussentijd een ongeval gehad, wat zijn klachten verergerde, maar dit was niet in de beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de tijdsafstand tussen het onderzoek en de datum van de beslissing, evenals het gebrek aan fysiek contact met de verzekeringsarts, leidde tot een onvoldoende zorgvuldige beoordeling van de situatie van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Londen (Engeland), eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

de Raad van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: A.P. Prinsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Rotterdam, de voormalig werkgever. [bedrijf] heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Met een besluit van 3 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser per 1 juni 2020 beëindigd.
Met een besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022.
Eiser is via een videoverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. Eiser heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn voormalig werkgever. Omdat de voormalig werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak zo min mogelijk medische informatie vermelden.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser was voor het laatst werkzaam als production leader voor gemiddeld 40,73 uur per week. Op 9 februari 2011 heeft eiser zich ziekgemeld. Eiser werd per einde wachttijd op 6 februari 2013 volledig arbeidsongeschikt geacht. Naar aanleiding van een arbeidsdeskundige beoordeling konden destijds geen voor eiser geschikte functies gevonden worden.
3. Eiser heeft laatstelijk bij verweerder aangegeven 22 uur per week te werken als Uber chauffeur in Engeland. Verweerder heeft het Engelse orgaan verzocht om een medisch onderzoek te doen en hiervan te rapporten in een E213-formulier. Dit orgaan heeft gerapporteerd op 19 februari 2019.
4. Volgens verweerder is eiser per 1 juni 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt. Daarom is eisers WIA-uitkering ingetrokken.
5. Eiser heeft reeds in bezwaar aangevoerd dat het hem niet geheel duidelijk is of de WIA-uitkering is beëindigd vanwege zijn inkomsten of vanwege de medische beoordeling door de Britse arts. Eisers inkomsten zijn altijd verrekend en ten tijde van het onderzoek had hij nog steeds klachten. Desgevraagd op zitting heeft verweerder te kennen gegeven niet te kunnen achterhalen waarom dit traject is gestart en of dit te maken heeft met eiser zijn werkzaamheden als Uber chauffeur.
6. Eiser heeft er verder op gewezen dat de medische beoordeling ver vóór 1 juni 2020 plaats vond. Hierdoor is zijn de toestand op datum in geding niet zorgvuldig beoordeeld. Na het Britse onderzoek heeft eiser nog een ongeval gehad. Verder heeft de verzekeringsarts zich geen eigen oordeel kunnen vormen maar is hij afgegaan op het oordeel van de Britse arts. Diens onderzoek vond plaats op 29 januari 2019. Deze arts heeft niet het gehele formulier ingevuld. Er zou nog een ander onderzoek volgen per 1 februari 2020. Dit is kennelijk nog niet gebeurd.
Het oordeel van de rechtbank
7. In geschil is de intrekking van eisers WIA-uitkering per 1 juni 2020. De rechtbank zal aan de hand van eisers beroepsgronden beoordelen of deze intrekking rechtmatig is.
8. De rechtbank stelt vast dat het tijdverschil tussen het onderzoek van het Engelse orgaan op 29 januari 2019 en de datum in geding van 1 juni 2020 ver uit elkaar liggen (bijna anderhalf jaar). Eiser heeft in deze periode bovendien een ongeluk gehad waardoor zijn klachten zijn toegenomen. Eiser heeft dit ook onder meer onderbouwd met een brief van zijn behandelend sector. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn vanwege het ongeluk een aantal aanvullende beperkingen aangenomen, maar dit is gebeurd zonder dat eiser is gezien. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2008 en 14 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2008:BE8936 en ECLI:NL:CRVB:2014:3745) is het medisch onderzoek onder deze omstandigheden onvoldoende zorgvuldig te achten.
9. In 2013 is eiser onder meer gediagnostiseerd met een afwijking aan de wervelkolom waarvoor vergaande beperkingen zijn aangenomen. De Britse arts heeft op 29 januari 2019 genoteerd dat alle bewegingen van de wervelkolom volledig en vloeiend zijn. De primaire verzekeringsarts heeft dit overgenomen en op basis hiervan beperkingen aangenomen.
Gedurende de beroepsfase heeft eiser (echter) een medisch stuk overlegd van de radioloog van 1 oktober 2021, waaruit inmiddels een andere diagnose blijkt aan de wervelkolom. Dat roept eens te meer vragen op omtrent de beoordeling van de rugklachten van eiser op de datum in geding.
10. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de beoordeling laten meewegen dat eiser 40 uur per week werkt als Uber chauffeur. Zoals eiser echter in de procedure enkele keren heeft aangegeven en ter zitting nader heeft onderbouwd werkt hij 22 uur per week als taxichauffeur en ervaart hij zijn werk als zeer belastend. Dat eiser steeds opgave heeft gedaan van zijn verdiensten aan verweerder is door verweerder ook niet betwist, maar die door eiser verstrekte gegevens zijn door verweerder niet in de beoordeling betrokken. Of, en zo ja in hoeverre, dat werk voor eiser passend is te achten, is dan ook nog geheel de vraag. Verweerder kon onder die omstandigheden niet aan eiser tegenwerpen dat hij voltijds werkt.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek op diverse punten onzorgvuldig is geweest. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar. Vanwege de veelheid aan gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen om te komen tot finale geschilbeslechting. Hierom heeft eiser overigens ook niet verzocht.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.