[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2006, 05/1305 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 augustus 2008
Namens appellant heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Sanchez Montoto. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
1. Appellant is op 19 april 2000 uitgevallen uit zijn werk als horeca-ondernemer. Nadat zijn aanvraag van 1 juli 2002 om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling was gelaten, heeft appellant op 11 augustus 2003 opnieuw een WAZ-uitkering aangevraagd. Na medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts M.R.M. Enneking blijkens zijn rapport van 10 augustus 2004 geconcludeerd dat appellant beperkingen heeft vanwege zijn cardiale problematiek en dat hij aange-wezen is op fysiek licht en niet te stresserend werk. Verzekeringsarts Enneking heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 19 april 2000. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige W. Dijkstra het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 26%, waarna het Uwv appellant bij besluit van 8 september 2004 met ingang van 11 augustus 2002, te weten een jaar na de dag waarop hij zijn aanvraag heeft ingediend, een WAZ-uitkering heeft toegekend, welke is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. In het kader van het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman blijkens zijn rapportage van 3 december 2004 de bevindingen van verzekeringsarts Enneking onderschreven. Het Uwv heeft het door appellant hiertegen aangetekende bezwaar bij besluit van 9 februari 2005 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tevens heeft het Uwv bij het bestreden besluit appellants WAZ-uitkering met ingang van 13 maart 2005 ingetrokken.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de toekenning van de WAZ-uitkering per 11 augustus 2002, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderzoeken van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent appellants beperkingen op 19 april 2001 te kunnen komen en dat appellant in beroep geen medische stukken heeft overgelegd op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.2. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van appellants WAZ-uitkering. De rechtbank heeft het beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen deze intrekking, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar het Uwv ter verdere behandeling als bezwaarschrift. Ten slotte heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij al op 1 juli 2002 een aanvraag voor een WAZ-uitkering heeft ingediend en dat de WAZ-uitkering daarom met ingang van 1 juli 2001 had moeten worden toegekend. Daarnaast stelt appellant dat hij zowel in psychisch als in lichamelijk opzicht te beperkt was om arbeid te verrichten, zodat hij voor 100% arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard.
5.1. De Raad stelt allereerst vast dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de aan appellant met ingang van 11 augustus 2002 toegekende WAZ-uitkering.
5.2. Voor wat betreft de ingangsdatum van de WAZ-uitkering stelt de Raad vast dat het Uwv appellants aanvraag van 1 juli 2002 bij besluit van 26 juni 2003 buiten behandeling heeft gelaten. Nu niet is gebleken dat appellant tegen dit besluit rechtsmiddelen heeft aangewend, is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden, zodat vaststaat dat appellant niet geacht kan worden op 1 juli 2002 een aanvraag te hebben ingediend. Uitgaande van een eerste aanvraag op 11 augustus 2003 is de Raad niet gebleken van een bijzonder geval waarin het Uwv aanleiding had kunnen zien de uitkering eerder te doen ingaan dan één jaar voor de datum van die aanvraag. Juist uit de omstandigheid dat appellant al op 1 juli 2002 een aanvraag heeft gedaan, zij het een incomplete, blijkt dat hij wel tot het doen van een aan-vraag in staat was.
5.3. Voor wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft appellant nog verklaringen overgelegd van de behandelend sector. De Raad is – onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen W. Ebbelaar van
9 augustus 2007 en H.B.M. Hesse van 3 april 2008 – van oordeel dat ook de door appellant in hoger beroep ingezonden medische informatie geen aanleiding geeft voor de conclusie dat voor hem te geringe medische beperkingen zijn aangenomen.
5.4. Gelet op de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 4 maart 2008 en van bezwaarverzekeringsarts Hesse van 25 maart 2008 is de Raad van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat bij de uitoefening van de functies stikster meubelbekleding (SBC-code 272040), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en lederbewerker (SBC-code 272070) de voor appellant geldende beperkingen niet worden overschreden. Echter, nu het Uwv pas in hoger beroep de gegevens heeft verstrekt die nodig zijn om de geschiktheid van de functies te kunnen beoordelen en eerst in hoger beroep een adequate motivering van die geschiktheid heeft verstrekt, ziet de Raad aanleiding om het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de toekenning ongegrond is verklaard, te vernietigen. Ook de aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Raad bepaalt voorts dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
5.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover het betreft de toekenning van de WAZ-uitkering met ingang van 11 augustus 2002, gegrond en vernietigt dat besluit in zoverre;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2008.