de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 juli 2006, 05/453 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 12 augustus 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. Betrokkene is niet verschenen.
1. Betrokkene, voorheen werkzaam als helpdeskmedewerker bibliotheek voor 36 uur per week, meldde zich op 22 oktober 2003 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek met nek- en rugklachten. In het kader van de einde wachttijdbeoordeling ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is hij op 15 oktober 2004 onderzocht door de verzekeringsarts J.W. van Zadelhoff, die beperkingen aannam, welke hij vastlegde in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Na functieselectie berekende de arbeidsdeskundige J.D. van Aalderen het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene op 6,7%. In overeenstemming hiermee heeft appellant bij besluit van 29 oktober 2004 geweigerd aan betrokkene een WAO-uitkering toe te kennen.
2. In het kader van de behandeling van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe blijkens zijn rapport van 25 februari 2005 de bevindingen van verzekeringsarts Van Zadelhoff onderschreven, waarna appellant bij besluit van 10 maart 2005 – voor zover hier van belang – (bestreden besluit) betrokkenes bezwaren ongegrond heeft verklaard.
3.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit – voor zover hier van belang – gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. De rechtbank heeft echter onder verwijzing naar haar uitspraken van 13 januari 2006 (LJN: AU9706 en AU9709) het bestreden besluit vernietigd vanwege gebreken in de arbeidskundige grondslag. De rechtbank is van oordeel dat de geautoma-tiseerde vergelijking van de FML en de functiebelastingen lacunes vertoont, met name bij de vergelijking van een bijzondere belasting met de aspecten waarop betrokkene belast-baar was geacht overeenkomstig de normaalwaarde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ten onrechte niet alle niet-matchende punten zijn toegelicht.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden voor zover dit betrekking heeft op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5.1. De Raad stelt voorop dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ter beoordeling voorligt, nu de rechtbank zich daarover heeft uitgesproken en betrokkene tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld.
5.2. Met betrekking tot het door appellant gehanteerde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) verwijst de Raad allereerst naar zijn uitspraken van 9 november 2004, onder meer LJN: AR4717, zijn uitspraken van 12 oktober 2006, onder meer LJN: AY9971, zijn uitspraken van 23 februari 2007, onder meer LJN: AZ9153 en zijn uitspraak van 6 april 2007, LJN: BA2860.
5.3. De Raad heeft – kort gezegd – overwogen dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem bij de bepaling van (de mate van) arbeidsongeschiktheid, maar dat het een aantal onvolkomenheden vertoont en dat, zolang het CBBS niet wordt aangepast, zwaardere eisen worden gesteld aan de motivering van schattingsbesluiten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit dienen te worden vernietigd indien niet uiterlijk bij de beslissing op bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval dat in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.4. Met betrekking tot het in het voorjaar van 2005 aangepaste CBBS is de Raad tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende, in zijn evengenoemde uitspraken van 9 november 2004 beschreven, onvolkomenheden in voldoende mate zijn opgeheven. In dit verband heeft de Raad overwogen het voldoende aannemelijk te achten dat het aangepaste CBBS, zowel bij matchende als bij niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde onderkent en signaleert. Dit zal zich doorgaans kunnen voordoen indien een betrokkene door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde.
5.5. In zijn uitspraak van 1 februari 2008, LJN: BC3237, heeft de Raad overwogen dat dit ook mag worden aangenomen wanneer sprake is van een bijzondere belasting.
5.6. Voor de Raad staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene beperkt wordt geacht op een bepaald aspect, het zich voordoen van een bijzondere belasting in een functie op datzelfde aspect ertoe leidt dat die functie, zo deze niet automatisch door het systeem is verworpen, op het resultaat eindselectie steeds van een signalering wordt voorzien, ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van de betrokkene op het betreffende punt.
5.7. Eveneens staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene op een bepaald aspect niet beperkt wordt geacht en dus belastbaar wordt geacht op het niveau van de normaalwaarde, het zich voordoen in een functie van een bijzondere belasting op datzelfde aspect, mede gegeven de aan het begrip bijzondere belasting in het CBBS toegekende specifieke betekenis, in het algemeen niet betekent dat sprake is van een mogelijke, ten onrechte niet gesignaleerde, overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, zijnde de normaalwaarde.
5.8. Voor de opvatting dat het CBBS vanwege het aspect bijzondere belastingen – nog steeds – mank gaat aan een structurele onvolkomenheid bestaat dan ook geen grond.
5.9. Bezwaararbeidsdeskundige M. van Wijngaarden heeft in zijn rapport van 22 februari 2008 de signaleringen op de functiebelastingen nader toegelicht. De Raad is van oordeel dat met dit rapport afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies telefonist, receptionist (SBC-code 315120), productie-medewerker industrie (SBC-code 111180) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020) in overeenstemming is met de toentertijd voor betrokkene geldende zogenoemde FML. Betrokkene moest dan ook in staat worden geacht die functies te verrichten. Dit betekent dat de schatting thans op een adequate arbeidskundige grondslag berust.
6.1. Hetgeen onder 5.2 tot en met 5.9 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank, zij het op andere gronden, het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand kunnen worden gelaten.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij aan appellant de opdracht is gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2008.