ECLI:NL:CRVB:2008:BD9748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5042 WAO + 08/3466 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en theoretische schatting van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 29 december 2003 wegens rugklachten niet meer kan werken als onderhoudsmonteur, heeft in 2005 een WAO-uitkering aangevraagd. Deze uitkering werd aanvankelijk toegekend, maar later door het Uwv ingetrokken. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M.P.H. Franssen vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant correct was weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Het Uwv heeft uiteindelijk het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% per 19 oktober 2005.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 8 augustus 2008 geoordeeld dat de beperkingen van appellant door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek juist zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de medische beperkingen van appellant voldoende passen bij zijn aandoening, en dat de theoretische schatting van de arbeidsongeschiktheid niet in de weg staat aan de mogelijke reïntegratie in werk bij de eigen werkgever. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 12 december 2005 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 16 juni 2008 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 143,- te vergoeden aan appellant.

Uitspraak

06/5042 WAO en 08/3466 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juli 2006, 06/336 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J. Visser, registerarbeidsdeskundige te Dronten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een arbeidskundig rapport van 21 maart 2007 ingezonden.
Bij brief van 16 juni 2008 heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier, een rapport van bezwaararbeidsdeskundige C. Wouters en een nieuw besluit op bezwaar, alle gedateerd 16 juni 2008, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Voor appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 29 december 2003 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als onderhoudsmonteur.
1.2. Bij besluit van 7 januari 2005 is appellant in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 27 december 2004, in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 19 oktober 2005 ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M.P.H. Franssen in een rapport van 1 december 2005 aangegeven geen aanleiding te zien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsartsen M. van de Erve en D. Dijkman, zoals neergelegd in hun rapporten van 25 november 2004 en 11 mei 2005. De bezwaarverzekeringsarts acht de belastbaarheid van appellant correct weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 november 2004. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige C. Wouters in een rapportage van 6 december 2005 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd op minder dan 15% gesteld. Bij besluit van 12 december 2005 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 12 december 2005 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.1. Tegen het oordeel van de rechtbank heeft appellant in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verlopen, dat hij op de datum in geding niet in staat was acht uur per dag te werken en dat de lopende reïntegratie in ander werk (als magazijnmedewerker) bij zijn werkgever door de theoretische schatting op gangbare functies wordt doorkruist. Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat het Uwv bij besluit van 19 mei 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 maart 2006 heeft vastgesteld op 80 tot 100%.
4.2. Bij het besluit van 16 juni 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en per 19 oktober 2005 de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.3. Bestreden besluit 2 berust op de in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Hoogeboom-Copier en de bezwaararbeidsdeskundige Wouters van 16 juni 2008.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML ter zake van de beperking op torderen aangepast, nu de FML op dat onderwerp een zogenaamde beperkende toelichting bevatte. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige aanvullend gerapporteerd en de aan de herziening van de WAO-uitkering ten grondslag gelegde functies op passendheid bezien en een aanvullende motivering gegeven van de geschiktheid van die functies. Tevens is naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN: AZ9652) betreffende de maximering van de omvang van de maatman de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herberekend op 18,54%, zodat indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% aangewezen is.
5.1. Dit betekent dat het Uwv in bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven de in bestreden besluit 1 neergelegde grondslag van de schatting niet langer te handhaven. Gelet hierop dient, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen bestreden besluit 1, gegrond te worden verklaard.
Omdat met het bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant, dient de Raad met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit besluit in de procedure te betrekken. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
5.2. De Raad is van oordeel dat de beperkingen van appellant door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek en juist zijn vastgesteld.
5.2.1. De verzekeringsarts Van de Erve heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van trillingsbelasting, allergie, buigen, frequent buigen tijdens het werk, torderen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, zitten, zitten tijdens het werk, staan en staan tijdens het werk. Tevens mag appellant niet langer werken dan 8 uur per dag en 40 uur per week.
5.2.2. Vervolgens heeft de verzekeringsarts Dijkman in zijn rapport van 11 mei 2005 vastgesteld dat appellant onveranderd belastbaar is overeenkomstig de FML van 25 november 2004.
5.2.3. Volgens de bezwaarverzekeringsarts M.P.H. Franssen, die appellant tijdens de hoorzitting op 22 november 2005 heeft gezien, passen deze medische beperkingen voldoende bij een aandoening zoals een facetarthrose. Appellant heeft duidelijk aangegeven dat het met zijn rugklachten vanaf mei 2005, toen hij nog is gezien door verzekeringsarts Dijkman, beter is gegaan nadat hij een TENS-apparaat heeft gekregen. Appellant heeft tijdens de hoorzitting bevestigd dat deze tendens in de periode vanaf mei 2005 tot de datum in geding zich heeft voortgezet. Meestal is er geen uitstralende pijn. Van een zogeheten onderhoudsdosering is geen sprake. In dit licht bezien en uitgaande van het feit dat het niet gaat om een ernstige rugaandoening houden de beperkingen die de primaire verzekeringsarts voor rugbelastend werk heeft ingeschat in voldoende mate rekening met de rugklachten van appellant, aldus de bezwaar-verzekeringsarts.
5.2.4. De inhoud van de door appellant in hoger beroep ingezonden brief van 26 februari 2008 van de orthopedisch chirurg W.J. van der Ham geeft de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de voor appellant aangenomen beperkingen per
19 oktober 2005. Vooral ziet de Raad niet dat hieruit de conclusie kan worden getrokken dat in feite vanaf 2004 sprake is (geweest) van een doorlopend ziektegeval dan wel dat de artsen van het Uwv ten onrechte een (verdergaande) urenbeperking niet noodzakelijk hebben geacht.
5.2.5. Ook het feit dat het Uwv appellant met ingang van 14 maart 2006 in aanmerking heeft gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, leidt niet tot een ander oordeel. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting aangegeven dat appellant begin 2006 definitief in zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker is uitgevallen wegens een duidelijke verslechtering van zijn gezondheidssituatie. Dat daarvan sprake is wordt ook bevestigd in de door het Uwv ter zitting overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportages van 21 december 2007, 28 januari 2008 en 31 maart 2008.
5.3. Met betrekking tot de beroepsgrond dat het Uwv ten onrechte is overgegaan tot een theoretische schatting, terwijl appellant en zijn werkgever bezig waren een reïntegratie van appellant in een andere functie te bewerkstelligen, overweegt de Raad dat mogelijke reïntegratie in werk bij de eigen werkgever niet in de weg kan staan aan een dergelijke schatting.
5.4. De conclusie is dat het beroep voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
5.5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 12 december 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 16 juni 2008 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
BP