[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 maart 2006, 05/2726 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juli 2008
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellante is verschenen bij haar voornoemde gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.B. Knollema.
1. Appellante is in 1974 wegens rugklachten uitgevallen als verkoopster in een bakkerij.
2.1.Bij besluit van 27 november 2003 heeft het Uwv met ingang van 18 januari 2004 de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke tot dan toe werd berekend volgens de klasse 80 tot 100%, herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2.2. Bij besluit van 1 september 2004 is het tegen het besluit van 27 november 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 januari 2004 ongewijzigd is vastgesteld naar een mate van 80 tot 100% en per 18 oktober 2004 naar een mate van 55 tot 65%.
3. Het tegen het besluit van 1 september 2004 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 13 juli 2005 (04/2504) gegrond verklaard, omdat, kort samengevat, de rechtbank van oordeel was dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de in 1996 bij een eerdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante aangenomen duurbeperking was komen te vervallen. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
4. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 oktober 2004 vastgesteld naar een mate van 65 tot 80% (lees: 55 tot 65%).
5.1. Het tegen het besluit van 16 augustus 2005 (hierna: bestreden besluit) ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd doch tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5.2. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in hoger beroep van belang en kort samengevat, overwogen dat met het bestreden besluit het in haar eerdere uitspraak vasgestelde motiveringsgebrek voldoende is hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal in zijn rapport van 15 augustus 2005, welk rapport het Uwv aan het bestreden besluit mede ten grondslag heeft gelegd, uitvoerig gemotiveerd en voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de voor appellante in 1996 gestelde medische urenbeperking niet langer geïndiceerd is. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag.
6. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag en daarbij verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep daaromtrent door haar is aangevoerd. Bovendien is appellante van mening dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd, zeker gelet op de door haar ingebrachte rapportage van medisch adviseur D.W. Kievit.
7.1. In hoger beroep staat centraal de kwestie van de duurbeperking.
7.2. In haar uitvoerig gemotiveerde uitspraak heeft de rechtbank overwogen waarom de bezwaarverzekeringsarts Admiraal genoegzaam heeft gemotiveerd dat voor appellante thans geen duurbeperking meer is aangewezen.
7.3. De Raad deelt dat oordeel van de rechtbank. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan bij de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
7.4. De rechtbank heeft eveneens afdoende gemotiveerd waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid een deskundige te benoemen.
8. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient, voor zover in hoger beroep aangevochten, te worden bevestigd.
9. Er bestaat geen aanleding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.