ECLI:NL:CRVB:2008:BD9667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2930 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de motivering van de arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, die in 1974 wegens rugklachten uitviel als verkoopster, had eerder een uitkering die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2003 besloot het Uwv haar uitkering te herzien naar een mate van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de eerder vastgestelde duurbeperking was komen te vervallen. Het Uwv heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar ook dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, hoewel de rechtsgevolgen in stand werden gelaten.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bestreden besluit wederom op een ontoereikende medische grondslag berust. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom de eerder gestelde medische urenbeperking niet langer van toepassing is. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de herziening van de WAO-uitkering van appellante is gehandhaafd. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting op 25 juli 2008.

Uitspraak

06/2930 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 maart 2006, 05/2726 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellante is verschenen bij haar voornoemde gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.B. Knollema.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is in 1974 wegens rugklachten uitgevallen als verkoopster in een bakkerij.
2.1.Bij besluit van 27 november 2003 heeft het Uwv met ingang van 18 januari 2004 de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke tot dan toe werd berekend volgens de klasse 80 tot 100%, herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2.2. Bij besluit van 1 september 2004 is het tegen het besluit van 27 november 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 januari 2004 ongewijzigd is vastgesteld naar een mate van 80 tot 100% en per 18 oktober 2004 naar een mate van 55 tot 65%.
3. Het tegen het besluit van 1 september 2004 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 13 juli 2005 (04/2504) gegrond verklaard, omdat, kort samengevat, de rechtbank van oordeel was dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de in 1996 bij een eerdere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante aangenomen duurbeperking was komen te vervallen. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
4. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 oktober 2004 vastgesteld naar een mate van 65 tot 80% (lees: 55 tot 65%).
5.1. Het tegen het besluit van 16 augustus 2005 (hierna: bestreden besluit) ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd doch tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5.2. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in hoger beroep van belang en kort samengevat, overwogen dat met het bestreden besluit het in haar eerdere uitspraak vasgestelde motiveringsgebrek voldoende is hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal in zijn rapport van 15 augustus 2005, welk rapport het Uwv aan het bestreden besluit mede ten grondslag heeft gelegd, uitvoerig gemotiveerd en voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de voor appellante in 1996 gestelde medische urenbeperking niet langer geïndiceerd is. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag.
6. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag en daarbij verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep daaromtrent door haar is aangevoerd. Bovendien is appellante van mening dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd, zeker gelet op de door haar ingebrachte rapportage van medisch adviseur D.W. Kievit.
7.1. In hoger beroep staat centraal de kwestie van de duurbeperking.
7.2. In haar uitvoerig gemotiveerde uitspraak heeft de rechtbank overwogen waarom de bezwaarverzekeringsarts Admiraal genoegzaam heeft gemotiveerd dat voor appellante thans geen duurbeperking meer is aangewezen.
7.3. De Raad deelt dat oordeel van de rechtbank. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan bij de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
7.4. De rechtbank heeft eveneens afdoende gemotiveerd waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid een deskundige te benoemen.
8. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient, voor zover in hoger beroep aangevochten, te worden bevestigd.
9. Er bestaat geen aanleding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM